Panax ginseng is een plant waarvan de wortel ook wel Chinese/Koreaanse ginseng (Koreaans: 인삼 = insam) wordt genoemd.
Reeds vroeg gebruikten de Koreanen de in het wild voorkomende ginseng als medicijn. Rode ginseng werd voor het eerst in de Goryeo-dynastie rond 1080 geproduceerd. In 1556 werd gedurende de Joseon-dynastie de productie gereguleerd.
In China is de geneeskrachtige werking van ginseng voor het eerst gedocumenteerd in Shennong bencaojing ('het boek van Shennong over wortels en kruiden'), een klassiek werk over planten en hun gebruik. In 1596 beschreef Li Shizhen het gebruik van ginsengwortel in de Bencao Gangmu.[1]
In de 18e eeuw werd de effectiviteit van ginseng erkend in het Westen, en vervolgens werd een groot aantal onderzoeken uitgevoerd op het gebied van de plantkunde, scheikunde, farmacologie en therapeutische toepassingen ervan.
De teelt vraagt veel vakkennis en geduld. Op daarvoor geschikte humusrijke grond wordt de ginseng in de schaduw geteeld. Ook de in het wild groeiende ginseng komt alleen in de schaduw in bossen voor. Na minimaal drie groeijaren kan de wortel geoogst worden, maar hoe ouder de plant des te beter de kwaliteit van de wortel. Voor wortels afkomstig van planten, die ouder dan 10 jaar zijn, worden hoge prijzen betaald.
Voor het bereiden van rode ginseng worden de wortels ingedroogd tot 86% drogestof. Tijdens het drogen worden de wortels hard en verkleuren donkerbruin. Het hoge drogestofgehalte beschermt de wortels tegen aantasting door bacteriën en schimmels, maakt het bewaren makkelijker en het transport goedkoper.
's Werelds grootste fabriek voor rode ginseng is de KGC Ginseng-Fabriek in Buyeo, provincie Chungcheongnam-do. Van ginseng worden veel verschillende producten gemaakt. Voornamelijk als poeder voor het maken van thee. Ook wordt een dik siroopachtig concentraat gemaakt, dat bitter smaakt en traditioneel met honing wordt gezoet. Ook wordt ginseng o.a. verwerkt in alcoholische sterkedrank, capsules en zeep.
Bronnen, noten en/of referenties