De aardappel (Solanum tuberosum) is een plant die ondergronds een energievoorraad in de vorm van zetmeel aanlegt. Het zetmeel wordt bewaard in voor de mens eetbare stengelknollen, die net als de plant zelf aardappelen of aardappels worden genoemd. De aardappel is wereldwijd het belangrijkste voedselgewas na rijst, tarwe en mais.
De aardappel komt oorspronkelijk uit Zuid-Amerika, maar is in veel Europese landen sinds de 16e eeuw een van de basisvoedingsmiddelen. In vele landen, waaronder Nederland en België, wordt de aardappel gezien als maaltijddrager. In andere landen telt hij mee als groentesoort.
De aardappel behoort tot de nachtschadefamilie, net als de tomaat, de paprika en de tabak. De groene delen van de aardappel zijn giftig. Net als andere leden van de nachtschadefamilie bevat de plant alkaloïden. Aardappelplanten kunnen naast knollen ook bessen vormen, die in tegenstelling tot die van de tomaat zeer giftig zijn. In de bessen worden kleine zaden gevormd. Tussen de verschillende aardappelrassen zijn er grote verschillen in de vorming van bessen.
De knollen zijn eetbaar, maar kunnen ook giftig zijn door een hoog gehalte aan solanine. Daardoor zijn zetmeelaardappels van bepaalde rassen niet geschikt voor menselijke consumptie. Ook als aardappelen tijdens het bewaren worden blootgesteld aan licht, stijgt het gehalte aan solanine. De knollen worden groen en zijn daarna niet meer geschikt om te eten.
De aardappelsoort die wereldwijd het meest geteeld wordt, is Solanum tuberosum (een tetraploïde met 48 chromosomen). De andere soorten worden vooral in Zuid-Amerika geteeld. Er zijn vier diploïde soorten (met 24 chromosomen): S. stenotomum, S. phureja, S. goniocalyx en S. ajanhuiri. Er zijn twee triploïde soorten (met 36 chromosomen): S. chaucha en S. juzepczukii. Er is ook nog een pentaploïde soort (met 60 chromosomen): S. curtilobum.
In de aardappel komen twee typen zetmeel voor, amylose en amylopectine, waarvan 21% amylose. In 2005 is voor het eerst een ras in de handel gekomen dat bijna 100% amylopectine bevat.
Een ander onderscheid is dat tussen rassen met vastkokende aardappels (vastkokers), die bij het koken hun stevigheid behouden, en rassen met kruimige of bloemige aardappels (droogkokers) die daardoor het meest geschikt zijn om te pureren; aardappelen die bij langer koken helemaal uit elkaar vallen, worden afkokers genoemd.
Net als rijst, pasta en brood is de aardappel een belangrijke bron van koolhydraten. Aardappels bevatten ook vitamine B6, vitamine C en vezels.
Gemiddelde voedingswaarden van aardappels (zoals vermeld op de verpakking), bereid volgens de algemene bereidingswijze:
Voor consumptie moeten aardappelen gekookt worden, niet alleen in verband met de eetbaarheid, maar ook in verband met de aanwezigheid van het toxine fasine, dat door deze bereiding wordt omgezet in een onschadelijke stof.
Groene verkleuringen aan de oppervlakte die door lichtinwerking ontstaan, dienen vóór het koken verwijderd te worden, omdat deze het neurotoxine solanine bevatten. Ook spruiten en pitten moeten verwijderd worden, want ook die bevatten deze schadelijke stof.
De aardappel is vanuit Zuid-Amerika naar Europa gebracht door Spaanse ontdekkingsreizigers. Waarschijnlijk nam Diego de Amalya de eerste plant in 1536 mee uit Peru of Chili, waar deze aardappel bekendstond als chunu. De Inca's verbouwden de plant toen al honderden jaren. De aardappelplant groeide ook op grote hoogten in de Andes, waar veel andere planten niet meer kunnen groeien. Op basis van DNA-onderzoek is aangetoond dat alle oude aardappels afstammen van één plant uit Zuid-Peru. Later zijn er voor het kruisingswerk nieuwe herkomsten verzameld en genenbankcollecties opgebouwd.[1]
Monniken waren verantwoordelijk voor de verspreiding van de aardappel vanuit Spanje naar de andere Europese landen. Zij pootten de plant in hun kloostertuinen. Ook in botanische tuinen vond de aardappelplant zijn weg. De aardappel groeit in Nederland sinds de Tachtigjarige Oorlog in de Leidse Hortus, sinds 1640 in Groningen en sinds 1689 in Amsterdam.
Carolus Clusius plantte in 1588 in Mechelen voor het eerst aardappelen in de tuin van Pitzemburg. In 1601 schreef hij over de voortplanting van de aardappel door zaad. Men ontdekte dat uit zaad van een paarsbloeiende plant ook witbloeiende planten opgroeiden. Er zijn in Europa door selectie dus waarschijnlijk al vroeg verschillende rassen ontstaan. In Nederland kruiste Petrus Hondius aardappelen met elkaar. Door virusinfecties gingen de rassen echter snel achteruit en werd regelmatig teruggegrepen op zaad.
De boeren stonden aanvankelijk weigerachtig tegenover een plant waarvan de stengels en bessen giftig zijn en dachten dat de knollen ook ongezond zouden zijn. In deze tijd werd de aardappel voornamelijk gezien als varkensvoer of voedsel voor de allerarmsten. Pas in 1727 werd de aardappel, voor het eerst in Friesland, als "volwaardig" voedsel erkend. Langzamerhand kreeg de aardappel toch steeds meer de rol van volksvoedsel en in de 18e eeuw werd hij in de meeste Europese landen verbouwd. Frankrijk had eind 18e eeuw echter een grote achterstand tegenover andere Europese landen en Rusland volgde nog later. Vanwege het hoge gehalte aan vitamine C werd de knol ook gebruikt ter voorkoming van scheurbuik op lange zeereizen.
Geert Veenhuizen (onder andere Eigenheimer en Rode Ster) en Kornelis Lieuwes de Vries (Bintje) waren Nederlanders die zich in de 19e en 20e eeuw bezighielden met de teelt en ontwikkeling van de aardappel.
In Nederland en België is er een teelt van
De belangrijkste teeltgebieden van consumptie-aardappels in Nederland zijn Flevoland, Zeeland en Noord-Brabant. In de veenkoloniën (in Drenthe en Groningen) worden veel fabrieksaardappels voor de zetmeelwinning geteeld. In het noorden, vanwege minder luizen, pootaardappels.
De meest geteelde aardappel heeft 4n=48 chromosomen en is een tetraploïde plant, waarvan alle chromosomen van één plantensoort afkomstig zijn (autoploïde). Aardappels worden bijna altijd gekweekt van één enkele kloon met zo goed mogelijke genen. Alle 'bintjes' bijvoorbeeld zijn van één kloon afkomstig. Sinds kort is er een nieuwe manier van aardappelveredeling ontwikkeld waarbij er van diploïde planten uit zaad, door middel van zelfbestuiving in enkele generaties homozygote ouderlijnen worden gemaakt. Deze ouderlijnen worden gebruikt om hybride aardappelzaad te produceren.[2]
Nadat de grond door grondbewerking is gereed gemaakt, worden de pootaardappelen in de grond gestopt. Voor een normale teelt worden in april de pootaardappelen gepoot en met een klein beetje grond bedekt. Dat kan door middel van een aardappelpootmachine. De aardappelen worden op (grond)ruggen geteeld. In de loop van het groeiseizoen wordt enkele keren aangeaard met behulp van een aardappelaanaarder. Hierbij wordt aan twee kanten een laagje aarde van de zijkant van de groeiplek over de wortels van de plant geschoven. Hierdoor blijven de wortels steeds goed bedekt met grond, zodat er geen groene knollen ontstaan en ontstaat ook de rug waarin de knollen zich kunnen ontwikkelen.
Voordat de knollen gerooid worden, wordt het gewas loofgeklapt en/of doodgespoten. Door deze loofdoding vormen de knollen een steviger schil, waardoor ze bij het rooien minder beschadigd worden. De knollen worden met een rooimachine uit de grond gehaald. Afhankelijk van het ras wordt er vroeg, middelvroeg of laat geoogst.
Een probleem bij aardappelen is het stootblauw, dat ontstaat doordat de knol tijdens of na het rooien beschadigd wordt door onder andere een te grote valhoogte, drukplekken, gooien of stoten. Bij een lage temperatuur neemt de gevoeligheid van stootblauw toe. Onder de schil ontstaan blauwe plekken, die veel schilverlies geven. De blauwe plekken ontstaan doordat in kapotte cellen het aminozuur tyrosine en fenolen worden omgezet in het bruingrijze of blauwzwarte melanine.
Vroeger werden de aardappelen tijdens de winter in een bult (kuil) opgeslagen op het land. De bult werd met riet of stro en aarde afgedekt. Bij het bewaren in huis is het belangrijk, dat de aardappelvoorraad donker wordt bewaard, omdat de knollen anders groen worden. Tijdens de bewaring wordt na een bepaalde periode, afhankelijk van het ras, de kiemrust verbroken en gaat de aardappel uitlopen, daarom worden aardappels vaak met kiemremmers behandeld. Een natuurlijke kiemremmer is carvon. In het donker ontstaan tijdens het uitlopen lange, witte scheuten. Het uitlopen is tegen te gaan door de scheuten regelmatig te verwijderen.
De teelt van aardappelen duurt in totaal altijd ca. 5 maanden en kan op verschillende momenten in de winter en het voorjaar beginnen. De volgende vier hoofdperiodes worden onderscheiden:[3]
Tijdens het seizoen wordt, afhankelijk van het weer, door de meeste telers elke 7 tot 10 dagen met een gewasbeschermingsmiddel gespoten tegen de aardappelziekte (phytophthora). De noodzaak van chemische bestrijding is alleen te beperken door zo veel mogelijk ziekte-resistente rassen te kiezen. Met behulp van plantenveredeling, bijvoorbeeld door middel van genetische modificatie, wordt getracht om meer resistente rassen te ontwikkelen, maar dit proces verloopt moeizaam.
Bij de teelt van aardappelrassen zoals Bintje, Bildtstar en Eigenheimer wordt relatief veel gewasbeschermingsmiddel gebruikt. Aardappelen uit de gangbare teelt waarbij minder milieubestrijdingsmiddelen worden gebruikt, zijn onder meer Corine, Doré, Escort, Alpha, Van Gogh en Santé.[4]
In de biologische aardappelteelt wordt niet gespoten. Het gevolg is wel, dat het groeiseizoen direct voorbij is zodra het perceel op grotere schaal is besmet met phytophthora. Kleine besmettingen kunnen nog worden ingedamd door de planten plaatselijk dood te branden. Vóór de oogst worden op het gehele perceel de planten doodgebrand. Door vroegtijdige besmetting daalt de oogstopbrengst bij de biologische teelt aanzienlijk en door het grillige verloop treden er van jaar tot jaar ook grote verschillen op. Doordat biologische producten veelal rechtstreeks aan de consument worden verkocht, is de teelt ervan vaak toch lonend.
Aardappels zijn vatbaar voor diverse ziekten en plagen. Dat zijn bijvoorbeeld:
categorie ziekte, veroorzaker afbeelding schimmels Alternaria Fusarium (droogrot)Viruszieke plant van 'Doré'
Wereldwijd zijn er ongeveer 4000 aardappelrassen,[5] waarvan er een 200-tal in België en/of Nederland geteeld worden.[6]
Beluister
(info)De aardappel (Solanum tuberosum) is een plant die ondergronds een energievoorraad in de vorm van zetmeel aanlegt. Het zetmeel wordt bewaard in voor de mens eetbare stengelknollen, die net als de plant zelf aardappelen of aardappels worden genoemd. De aardappel is wereldwijd het belangrijkste voedselgewas na rijst, tarwe en mais.
De aardappel komt oorspronkelijk uit Zuid-Amerika, maar is in veel Europese landen sinds de 16e eeuw een van de basisvoedingsmiddelen. In vele landen, waaronder Nederland en België, wordt de aardappel gezien als maaltijddrager. In andere landen telt hij mee als groentesoort.