De geitenbaard (Aruncus dioicus) is een vaste plant uit de rozenfamilie (Rosaceae). De plant wordt 1,5–2 m hoog. De soort heeft weinig vertakte stengels. De bladeren zijn onevengeveerd.
De plant is tweehuizig: de bloemen zijn geelwit bij vrouwelijke pluimen en helderwit bij mannelijke. De bloei is van juni tot half augustus. De opmerkelijke naam heeft betrekking op de bloeiwijze met sterk vertakte pluimen met crèmewitte bloemen, die doet denken aan de sik van een geit.
Vroeger werd geitenbaard vaak foutief met Spiraea (Spierstruik) aangeduid, omdat de bloeiwijze daar veel op lijkt.
Voor de kweek van geitenbaard is vochtige, halfbeschaduwde grond het beste. De planten gedijen uitstekend op een kleiachtige grond.
Het geslacht Aruncus telt ongeveer tien soorten, die allemaal winterhard zijn. Een andere soort is :
De geitenbaard (Aruncus dioicus) is een vaste plant uit de rozenfamilie (Rosaceae). De plant wordt 1,5–2 m hoog. De soort heeft weinig vertakte stengels. De bladeren zijn onevengeveerd.
De plant is tweehuizig: de bloemen zijn geelwit bij vrouwelijke pluimen en helderwit bij mannelijke. De bloei is van juni tot half augustus. De opmerkelijke naam heeft betrekking op de bloeiwijze met sterk vertakte pluimen met crèmewitte bloemen, die doet denken aan de sik van een geit.
Vroeger werd geitenbaard vaak foutief met Spiraea (Spierstruik) aangeduid, omdat de bloeiwijze daar veel op lijkt.