Sla (Lactuca) is een geslacht van bladgroenten die tegenwoordig rauw gegeten worden. Er zijn veel verschillende typen sla, waarvan sommige een krop vormen en andere niet.
Sla vormt aanvankelijk een stengel (in lengte variërend naargelang het type) met bladeren. Wanneer de sla niet op tijd wordt geoogst, gaat de stengel verlengen (doorschieten), in bloei komen en zaadjes met vruchtpluis produceren. Verder kan het blad al of geen anthocyaan bevatten, waardoor zowel rode als groene slatypes bestaan.
De vermoedelijke wilde stamouder van de sla is kompassla (Lactuca serriola).
In de Romeinse tijd werd sla nog gekookt omdat ze nog niet mals genoeg was. De oude Egyptenaren kenden al stengelsla, waarvan de stengel gegeten werd.
De volgende typen sla worden nu geteeld:
De botersla verdween enige tijd steeds meer uit de winkels ten gunste van de ijsbergsla die veel beter houdbaar is (zowel in de winkel als in de koelkast), maar de ijsbergsla is wat kool-achtiger. Inmiddels maakt de botersla weer zijn rentree.[bron?]
De juiste naam is IJssla. De naam ijsbergsla is afgeleid van het Amerikaanse ras Iceberg en is dus eigenlijk een rasnaam en geen soortnaam.
Gifsla wordt speciaal gekweekt voor het witte sap dat in de stengels zit. Dit is rijk aan Lactucarium (bevat triterpenoïde alcohol). Deze stof werkt kalmerend en slaapverwekkend. Dit witte melksap wordt tot poeder verwerkt en als natuurlijk medicijn verkocht. Bij het eten van sla in normale hoeveelheden wordt te weinig van deze stof in het lichaam opgenomen om merkbaar te zijn. Verder komen er van Lactuca sativa de volgende typen of variëteiten voor:
Onder slaplanten komt de plantenziekte nerfrot voor. Deze ziekte uit zich in de nerf van de sla. Nerfrot wordt veroorzaakt door bacteriën van het geslacht Pseudomonas.
Romeinse sla en ijsbergsla zijn langer houdbaar als tijdens de groei een kwart minder water gegeven wordt. Dit is niet alleen kostenbesparend voor de teler en goed voor het milieu, het zorgt ook voor een langere houdbaarheid van de groente: de randen worden minder snel bruin na het snijden, terwijl de microbiologische kwaliteit behouden blijft.[1]
Vroege teelt van botersla tussen tuinboon
Sla (Lactuca) is een geslacht van bladgroenten die tegenwoordig rauw gegeten worden. Er zijn veel verschillende typen sla, waarvan sommige een krop vormen en andere niet.
Sla vormt aanvankelijk een stengel (in lengte variërend naargelang het type) met bladeren. Wanneer de sla niet op tijd wordt geoogst, gaat de stengel verlengen (doorschieten), in bloei komen en zaadjes met vruchtpluis produceren. Verder kan het blad al of geen anthocyaan bevatten, waardoor zowel rode als groene slatypes bestaan.
De vermoedelijke wilde stamouder van de sla is kompassla (Lactuca serriola).
In de Romeinse tijd werd sla nog gekookt omdat ze nog niet mals genoeg was. De oude Egyptenaren kenden al stengelsla, waarvan de stengel gegeten werd.