Trichonephila antipodiana est une espèce d'araignées aranéomorphes de la famille des Araneidae[1].
Cette espèce se rencontre en Chine à Hainan, en Birmanie, en Thaïlande, au Cambodge, aux Philippines, à Singapour, en Indonésie, en Papouasie-Nouvelle-Guinée, aux îles Salomon et en Australie au Queensland dans les îles du détroit de Torrès et sur l'île Christmas[1],[2].
Le mâle décrit par Harvey, Austin et Adams en 2007 mesure 2,8 mm et la femelle 27,3 mm[2].
Trichonephila antipodiana est une espèce d'araignées aranéomorphes de la famille des Araneidae.
Nephila antipodiana is een spinnensoort in de taxonomische indeling van de zijdespinnen (Nephilidae).[2]
Het dier behoort tot het geslacht Nephila. De wetenschappelijke naam van de soort werd voor het eerst geldig gepubliceerd in 1841 door Walckenaer als Epeira antipodiana.
Volwassen spinnen van deze soort bedekken hun spinsel met een gifstof, 2-pyrrolidon, om zich te beschermen tegen mieren. Omdat zelden wordt waargenomen dat mieren een web leegroven of de daar verblijvende spin aanvallen vermoedt men dat meerdere wielwebspinnensoorten zich van gif bedienen, maar van deze soort werd het als eerste daadwerkelijk aangetoond.[3] Dit gif is waarschijnlijk geen toevallig bijproduct van de spindraadaanmaak; alleen de volwassen spinnen en de grotere jonge spinnen van deze soort bedekken hun spinsel met gif, de kleine doen dit niet en hebben het ook niet nodig, omdat hun rag te fijn is om een mier houvast te bieden. Deze ontogenetische verandering wijst op een adaptief antwoord op de dreiging van natuurlijke vijanden.[3]
De soort komt voor in China, van de Filipijnen tot Nieuw-Guinea, op de Salomonseilanden en in Queensland.
Bronnen, noten en/of referentiesNephila antipodiana is een spinnensoort in de taxonomische indeling van de zijdespinnen (Nephilidae).
Het dier behoort tot het geslacht Nephila. De wetenschappelijke naam van de soort werd voor het eerst geldig gepubliceerd in 1841 door Walckenaer als Epeira antipodiana.
Volwassen spinnen van deze soort bedekken hun spinsel met een gifstof, 2-pyrrolidon, om zich te beschermen tegen mieren. Omdat zelden wordt waargenomen dat mieren een web leegroven of de daar verblijvende spin aanvallen vermoedt men dat meerdere wielwebspinnensoorten zich van gif bedienen, maar van deze soort werd het als eerste daadwerkelijk aangetoond. Dit gif is waarschijnlijk geen toevallig bijproduct van de spindraadaanmaak; alleen de volwassen spinnen en de grotere jonge spinnen van deze soort bedekken hun spinsel met gif, de kleine doen dit niet en hebben het ook niet nodig, omdat hun rag te fijn is om een mier houvast te bieden. Deze ontogenetische verandering wijst op een adaptief antwoord op de dreiging van natuurlijke vijanden.