Gnetum es un género en los gnetales que tiene una ubicación única pero ambigua dentro de la filogenia de la planta de semillas (gimnospermas). Es un género de cerca de 30 a 35 especies de gimnospermas, único género en la familia Gnetaceae, orden Gnetales. Pueden ser árboles, arbustos y lianas tropicales siempreverdes . Al contrario de otras gimnospermas poseen tráqueas del xilema. El género tiene una amplia distribución en zonas bajas mixtas y densas de bosques pantropicales. Las hojas de Gnetum son ricas en compuestos bioactivos, por ejemplo, flavonoides y estilbenos, que tienen notables efectos médicos.[2] Las especies de Gnetum se caracterizan por rasgos tales como hojas decusadas, venas de hojas pinnadas y la presencia de vasos en los tallos, que se asemejan a los caracteres de las angiospermas.[2] Sin embargo, estudios anteriores han demostrado que Gnetum tiene valores de caracteres fotosintéticos más bajos que los de otras plantas de semillas.[2]
Recientemente, se han descrito taxones adicionales y en la Lista de verificación mundial de familias de plantas seleccionadas (WCSP, 2014), se reconocen 41 especies. El sudeste asiático se considera el punto de diversidad del género Gnetum, pero el género también está presente en América del Sur y África tropical.[3]
Muchas especies de Gnetum son comestibles, cuyas semillas se tuestan, y su follaje usado como verdura. Algunas tienen valor como planta medicinal.
|número-autores= (ayuda) Gnetum es un género en los gnetales que tiene una ubicación única pero ambigua dentro de la filogenia de la planta de semillas (gimnospermas). Es un género de cerca de 30 a 35 especies de gimnospermas, único género en la familia Gnetaceae, orden Gnetales. Pueden ser árboles, arbustos y lianas tropicales siempreverdes . Al contrario de otras gimnospermas poseen tráqueas del xilema. El género tiene una amplia distribución en zonas bajas mixtas y densas de bosques pantropicales. Las hojas de Gnetum son ricas en compuestos bioactivos, por ejemplo, flavonoides y estilbenos, que tienen notables efectos médicos. Las especies de Gnetum se caracterizan por rasgos tales como hojas decusadas, venas de hojas pinnadas y la presencia de vasos en los tallos, que se asemejan a los caracteres de las angiospermas. Sin embargo, estudios anteriores han demostrado que Gnetum tiene valores de caracteres fotosintéticos más bajos que los de otras plantas de semillas.
Recientemente, se han descrito taxones adicionales y en la Lista de verificación mundial de familias de plantas seleccionadas (WCSP, 2014), se reconocen 41 especies. El sudeste asiático se considera el punto de diversidad del género Gnetum, pero el género también está presente en América del Sur y África tropical.
Luumiokasvit (Gnetaceae) on Gnetales-lahkoon kuuluva paljassiemenisten kasvien heimo. Se on Gnetales-lahkon ainoa kasviheimo.
Luumiokasveihin kuuluu yksi tai mahdollisesti kaksi sukua. Suurin osa heimoon kuuluvista lajeista kuuluu luumioiden (Gnetum) sukuun.[1]
Luumiokasvit (Gnetaceae) on Gnetales-lahkoon kuuluva paljassiemenisten kasvien heimo. Se on Gnetales-lahkon ainoa kasviheimo.
Luumiokasveihin kuuluu yksi tai mahdollisesti kaksi sukua. Suurin osa heimoon kuuluvista lajeista kuuluu luumioiden (Gnetum) sukuun.
Gnetaceae adalah family tanaman yang memiliki bunga berkelamin kecil dan buah berdaging atau bersayap.[1] Gnetaceae merupakan keluarga gymnosperma tropis dalam urutan ordo Gnetales yaitu divisi Gnetophyta.[2] Gnetaceae terdiri dari satu genus yaitu Gnetum yang memiliki lebih dari 30 species.[2] Sebagian besar varietas yag ada di Asia adalah tanaman merambat berkayu,kecuali Gnetum gnemon.[2] Family Gnetaceae adalah tumbuhan yang selalu hijau, beberapa species berpohon kecil, dan semak.[3] Bentuk daun sederhana, luas dan datar dengan bentuk bulat, panjang.[3] Sistem reproduksinya sebagian besar berumah satu atau dioecious.[3] Bunga betina tersusun seperti paku, yang sering dikelompokkan ke dalam lebih perbungaan kompleks.[3] Tipe perbungaan parsial sekitar 3-8 bunga betina, yang membentuk putaran batang dan bercampur dengan berbagai struktur mirip rambut.[3] Bunga betina memiliki perianth tubular.[3] Setelah pembuahan, perianth menjadi berdaging, integumen luar menjadi kayu, dan keseluruhan membentuk buah seperti berbiji.[3] Ovula tersusun melingkar pada sumbu spikelike perbungaan.[3] Jenis penyerbukan kebanyakan anemophilous, tetapi entomophily.[3]
Gnetaceae adalah family tanaman yang memiliki bunga berkelamin kecil dan buah berdaging atau bersayap. Gnetaceae merupakan keluarga gymnosperma tropis dalam urutan ordo Gnetales yaitu divisi Gnetophyta. Gnetaceae terdiri dari satu genus yaitu Gnetum yang memiliki lebih dari 30 species. Sebagian besar varietas yag ada di Asia adalah tanaman merambat berkayu,kecuali Gnetum gnemon. Family Gnetaceae adalah tumbuhan yang selalu hijau, beberapa species berpohon kecil, dan semak. Bentuk daun sederhana, luas dan datar dengan bentuk bulat, panjang. Sistem reproduksinya sebagian besar berumah satu atau dioecious. Bunga betina tersusun seperti paku, yang sering dikelompokkan ke dalam lebih perbungaan kompleks. Tipe perbungaan parsial sekitar 3-8 bunga betina, yang membentuk putaran batang dan bercampur dengan berbagai struktur mirip rambut. Bunga betina memiliki perianth tubular. Setelah pembuahan, perianth menjadi berdaging, integumen luar menjadi kayu, dan keseluruhan membentuk buah seperti berbiji. Ovula tersusun melingkar pada sumbu spikelike perbungaan. Jenis penyerbukan kebanyakan anemophilous, tetapi entomophily.
Gnetaceae is een familie behorende tot de orde Gnetales, die vaak wordt gerekend tot de naaktzadigen. Een familie onder deze naam wordt geaccepteerd door systemen voor plantentaxonomie. Meestal wordt aangenomen dat het bestaat uit één geslacht, Gnetum. Soms worden twee geslachten geaccepteerd.
Samen met de Ephedraceae en de Welwitschiaceae worden de Gnetaceae samengebracht in de orde Gnetales (oude naam Chlamydospermae, de mantelzadigen). De verwantschap van de Gnetales is met de andere naaktzadigen niet geheel duidelijk.
Gnetum heeft tegenover elkaar geplaatste, grote netnervige bladen. De lianen en bomen hebben secundaire diktegroei. Anders dan bij de gymnospermen bevat het secundaire floëem, naast de zeefvaten, ook begeleidende cellen. Naast houtvaten zijn er ook tracheïden.
Sommige soorten zijn tweehuizig, maar bij andere is er soms tussen de meeldraden een, meestal steriele, zaadknop te vinden. Van Gnetum gnemon (melindjoe) is de voortplanting het best onderzocht en wordt dan ook hier besproken.
De bloemen staan in kegels (strobuli). Deze staan meestal in de oksel van een blad of aan het uiteinde van een dwergloot. Een strobilus bestaat uit een as met boven elkaar geplaatste kragen, waarboven de kransen mannelijke of vrouwelijke bloemen staan. Twee aan de voet ervan geplaatste bracteeën (schutbladen) omgeven de jonge strobilus.
Gnetaceae is een familie behorende tot de orde Gnetales, die vaak wordt gerekend tot de naaktzadigen. Een familie onder deze naam wordt geaccepteerd door systemen voor plantentaxonomie. Meestal wordt aangenomen dat het bestaat uit één geslacht, Gnetum. Soms worden twee geslachten geaccepteerd.
Samen met de Ephedraceae en de Welwitschiaceae worden de Gnetaceae samengebracht in de orde Gnetales (oude naam Chlamydospermae, de mantelzadigen). De verwantschap van de Gnetales is met de andere naaktzadigen niet geheel duidelijk.
Gnetum heeft tegenover elkaar geplaatste, grote netnervige bladen. De lianen en bomen hebben secundaire diktegroei. Anders dan bij de gymnospermen bevat het secundaire floëem, naast de zeefvaten, ook begeleidende cellen. Naast houtvaten zijn er ook tracheïden.
Sommige soorten zijn tweehuizig, maar bij andere is er soms tussen de meeldraden een, meestal steriele, zaadknop te vinden. Van Gnetum gnemon (melindjoe) is de voortplanting het best onderzocht en wordt dan ook hier besproken.
De bloemen staan in kegels (strobuli). Deze staan meestal in de oksel van een blad of aan het uiteinde van een dwergloot. Een strobilus bestaat uit een as met boven elkaar geplaatste kragen, waarboven de kransen mannelijke of vrouwelijke bloemen staan. Twee aan de voet ervan geplaatste bracteeën (schutbladen) omgeven de jonge strobilus.
Gniotowate[a] (Gnetaceae) – monotypowa rodzina z rzędu gniotowców (Gnetales). Należy tu jeden rodzaj – gniot (Gnetum L.) z około 30-40 gatunkami. Są to rośliny pantropikalne, występujące w wilgotnych lasach równikowych. Należą do roślin nagonasiennych, ale ich organy wegetatywne przypominają rośliny dwuliścienne.
Ephedraceae – przęślowate
Welwitschiaceae – welwiczjowate
Gnetaceae – gniotowate
Rodzaj: Gnetum Linnaeus, Syst. Nat. ed. 12. 2: 637. 15-31 Oct 1767 (gatunek typowy: G. gnemon Linnaeus)[4]
Wiele gniotów to gatunki jadalne, których nasiona zjadane są po upieczeniu, a liście zjadane jako warzywo. Niektóre gatunki są także roślinami leczniczymi.
Gniotowate (Gnetaceae) – monotypowa rodzina z rzędu gniotowców (Gnetales). Należy tu jeden rodzaj – gniot (Gnetum L.) z około 30-40 gatunkami. Są to rośliny pantropikalne, występujące w wilgotnych lasach równikowych. Należą do roślin nagonasiennych, ale ich organy wegetatywne przypominają rośliny dwuliścienne.
Gnetaceae é uma família de plantas lenhosas [1], pertencentes a ordem Gnetales localizada dentro do grupo de gimnospermas (Figura 1). Esta família possui um único gênero Gnetum L. que é constituído por aproximadamente 40 espécies[2].
As Gnetaceae são representantes entre as gimnospermas vivas de espécies que podem ser lianas lenhosas ou arbustos, perenes, raramente são árvores e possuem caules articulados. Suas folhas são largas, simples, opostas, pecioladas ..[2], com venação fina hierarquizada-reticulada [1] e broquidódroma. São compostas de plantas monóicas, podendo ser encontradas dióicas, com micro e megasporângias. Os estróbilos são distribuídos nas axilares às folhas, organizados em eixos compactos ou alongados, com nós e internós. Os estróbilos microsporangiados possuem duas brácteas fundidas que rodeiam muitos botões férteis, estes são frequentemente confundidos com flores. Cada botão fértil é constituídos de duas brácteas que se finalizam em microsporangióforo [1]. Geralmente tem dois microsporângios separados na ponta de cada esporófilo [2] Possuem o pólen de forma esférica, sem estrias e ondulações, a sua superfície pode ser espinhosa; os óvulos são estéreis [1][2] Os estróbilos megasporangiados apresentam de 4 à 10 óvulos férteis por anel. As sementes são drupáceas, envoltas em um falso testículo carnoso e vistoso, podendo ser vermelho, laranja ou
amarelo e o embrião apresentam com dois cotilédones .[3] [1] [4]
Possuem predominância em áreas com os seguintes tipos de vegetação: Campinarana, Floresta Ciliar ou Galeria, Floresta de Igapó, Floresta de Terra Firme, Floresta de Várzea .[4]
A maioria das espécies é nativa da Indonésia, do sul da China, Índia, algumas espécies habitam florestas tropicais da África e da bacia de Amazônia .[2]
É uma família nativa, porém não é endêmica do Brasil. Na América podem ser encontradas 8 espécies, das quais 6 ocorrem no Brasil .[4]
Espécies de Gnetum descritas na região amazônica, entre elas:
● G. amazonicum Tui.;
● G . paniculatum Spruce ex Benth.;
● G. urens;
● G . nodiflorum Brongn.;
● G . schwackeanum Taub.;
● G . venosum Spruce ex Benth.;
● G. leyboldii Tui .[3]
Possuem ocorrências confirmadas na região Norte, nos estados do Acre, Amazonas, Pará, Rondônia e Roraima e, na região Centro-Oeste no estado do Mato Grosso .[4]
Estudos recentes de filogenética baseados em dados moleculares, apontam os gnetófitas como grupo monofilético, as Efedráceas, irmã de um clado incluindo as Gnetaceae e Welwitschiaceae [5][6].
A posição filogenética de Gnetales tem sido intensamente estudada no decorrer dos anos por apresentar questões controversas. Inicialmente, os estudos foram baseados em análises cladísticas de suas estruturas morfológicas, e teve como resultado Gnetales como grupo irmão das angiospermas .
Análises recentes apresentam três hipóteses para sua filogenia: 1) Gnetales como grupo irmão de coníferas; 2) Gnetales dentro de coníferas e 3) como grupo irmão de Pinaceae. Apesar de não ser conclusiva sua relação filogenética, sua existência auxilia no entendimento das tendências evolutivas das gimnospermas[7][8][9]
.jpg)
