De wilde gagel (Myrica gale) is een bladverliezende struik die behoort tot de gagelfamilie (Myricaceae). Hij komt voor op natte, zure, venige grond op heidevelden, in moerasbossen en laagveenmoerassen. Ook vindt men de struik in de duinen. Hij vormt gagelstruwelen als er weinig concurrentie is van andere struiken of bomen. De struik is van nature aanwezig in Noord-Amerika en Noordwest-Europa. De soort staat op de Nederlandse Rode lijst van planten als algemeen voorkomend, maar sterk in aantal afgenomen. In Nederland is de plant vanaf 1 januari 2017 niet meer wettelijk beschermd. In België komt hij bijna uitsluitend voor in de Kempen.
De aromatisch geurende ijle struik wordt 0,6-1,5 m hoog. De 2,5-4 cm lange bladeren zijn omgekeerd eirond-lancetvormig en aan de top getand. Op de onderzijde van de bladeren zitten harspuntjes met harsklieren. Deze klieren produceren etherische olie met α-pineen, δ- en γ-cadineen en limoneen. De bladeren smaken bitter.
De wilde gagel bloeit in april en mei. De goudkleurige katjes verschijnen voor de bladeren aan de twijgen die daarna niet meer doorgroeien. De struik is veelal tweehuizig. Meestal komen op een struik mannelijke of vrouwelijke katjes voor, waarbij eenzelfde specimen van geslacht kan wisselen en in het ene jaar vrouwelijke en in een ander jaar mannelijke katjes kan dragen. De mannelijke katjes zijn langwerpig, de vrouwelijke meer gedrongen. De schubben (schutbladen) van de vrouwelijke bloemen vallen niet af en zijn met de vruchten vergroeid.
De vrucht is een afgeplatte, drietoppige steenvrucht en heeft geen waslaag, in tegenstelling tot de vrucht van de wasgagel (Myrica caroliniensis).
De struik werd vroeger beschouwd als medicinale plant of als toverplant, ze vond bijvoorbeeld toepassing bij kiespijn. Hij is ook insectenwerend. Daarnaast werd de plant toegepast bij het leerlooien en gebruikte men de gele vrouwelijke bloemknoppen als verfstof.
Gagel was in de middeleeuwen vanwege de bitterstof in de bladeren een der hoofdbestanddelen van gruut, het kruidenmengsel dat bier moest helpen langer houdbaar te maken voordat hopbellen daarvoor algemeen toegepast werden. In België wordt gagel toegevoegd aan het biologische bier Gageleer. De twijgen van de struik worden in Denemarken gebruikt bij het bereiden van de gageljenever (porsesnaps). Daarnaast heeft de plant volgens oude vertellingen een sterk hallucinerende werking.
De wilde gagel (Myrica gale) is een bladverliezende struik die behoort tot de gagelfamilie (Myricaceae). Hij komt voor op natte, zure, venige grond op heidevelden, in moerasbossen en laagveenmoerassen. Ook vindt men de struik in de duinen. Hij vormt gagelstruwelen als er weinig concurrentie is van andere struiken of bomen. De struik is van nature aanwezig in Noord-Amerika en Noordwest-Europa. De soort staat op de Nederlandse Rode lijst van planten als algemeen voorkomend, maar sterk in aantal afgenomen. In Nederland is de plant vanaf 1 januari 2017 niet meer wettelijk beschermd. In België komt hij bijna uitsluitend voor in de Kempen.
De aromatisch geurende ijle struik wordt 0,6-1,5 m hoog. De 2,5-4 cm lange bladeren zijn omgekeerd eirond-lancetvormig en aan de top getand. Op de onderzijde van de bladeren zitten harspuntjes met harsklieren. Deze klieren produceren etherische olie met α-pineen, δ- en γ-cadineen en limoneen. De bladeren smaken bitter.
De wilde gagel bloeit in april en mei. De goudkleurige katjes verschijnen voor de bladeren aan de twijgen die daarna niet meer doorgroeien. De struik is veelal tweehuizig. Meestal komen op een struik mannelijke of vrouwelijke katjes voor, waarbij eenzelfde specimen van geslacht kan wisselen en in het ene jaar vrouwelijke en in een ander jaar mannelijke katjes kan dragen. De mannelijke katjes zijn langwerpig, de vrouwelijke meer gedrongen. De schubben (schutbladen) van de vrouwelijke bloemen vallen niet af en zijn met de vruchten vergroeid.
De vrucht is een afgeplatte, drietoppige steenvrucht en heeft geen waslaag, in tegenstelling tot de vrucht van de wasgagel (Myrica caroliniensis).