الأسماء في صفحات التنقل
Campyloneura virgula ist eine Wanzenart aus der Familie der Weichwanzen (Miridae). Da bisher kaum Männchen gefunden wurden, wird vermutet, dass sich die Art parthenogenetisch fortpflanzt. Das Artepitheton virgula (lat.: virgo = Jungfrau) verweist darauf. Die wenigen bisher gefundenen Männchen wiesen verkümmerte Genitalien auf und waren nicht fortpflanzungsfähig. Fertile Männchen sollen jedoch in Nordafrika auftreten.[1]
Die Wanzen werden 3,9 bis 4,7 Millimeter lang.[1] Sie sind charakteristisch mit gelben und braunen Flecken gefärbt und haben insbesondere einen kräftig gelb gefärbten Cuneus auf den Hemielytren, der eine dunkelrote Spitze trägt. Ihre Fühler sind sehr lang. Die Nymphen sind gelb und haben rot und weiß gestreifte Fühler sowie rote Streifen an den Seiten des Pronotums. Die Art hat Ähnlichkeit mit Cyllecoris histrionius und Tupiocoris rhododendri.[2]
Die Art ist vom Süden Skandinaviens über weite Teile Europas bis nach Nordafrika und östlich über Kleinasien und die Ukraine bis in den Kaukasus verbreitet. Sie wurde durch den Menschen nach Nordamerika eingeschleppt. In Deutschland und Österreich ist sie weit verbreitet und vielerorts nicht selten.[1]
Die Wanzen leben an verschiedenen Laubbäumen, wie etwa Linden (Tilia), Haseln (Corylus), Erlen (Alnus), Weißdornen (Crataegus), Hainbuchen (Carpinus) und verschiedenen Obstbäumen, besonders aber an Gemeiner Esche (Fraxinus excelsior). Sowohl die adulten Wanzen als auch die Nymphen ernähren sich überwiegend räuberisch von den Larven von Blattflöhen der Gattung Psyllopsis, Blattläusen, Milben und anderen kleinen Wirbellosen. Sie saugen auch an Honigtau. Anekdotisch wird davon berichtet, dass Campyloneura virgula, wie andere Weichwanzen auch, Menschen gestochen hat.[3] Die Überwinterung erfolgt im Ei. Die Nymphen schlüpfen im Mai und Juni, die adulten Wanzen treten von Juni bis September, selten auch bis Mitte Oktober auf.[1]
Campyloneura virgula ist eine Wanzenart aus der Familie der Weichwanzen (Miridae). Da bisher kaum Männchen gefunden wurden, wird vermutet, dass sich die Art parthenogenetisch fortpflanzt. Das Artepitheton virgula (lat.: virgo = Jungfrau) verweist darauf. Die wenigen bisher gefundenen Männchen wiesen verkümmerte Genitalien auf und waren nicht fortpflanzungsfähig. Fertile Männchen sollen jedoch in Nordafrika auftreten.
Campyloneura virgula is a species of bugs in Miridae family. It is the only species in the genus Campyloneura Fieber, 1861.[1]
Campyloneura virgula can reach a length of 4–5 millimetres (0.16–0.20 in).[2] Adults have pale translucent hemelytra,[3] a red stripe on the edge of a pale green pronotum, a yellow scutellum. a black head, long red-banded antennae and bright yellow cuneus that are tipped with dark red.[2] Legs are pale yellow.[3] Nymphs are yellow, with a red stripe on the edge of the pronotum.[4]
This common predatory bug hunts for small insects, as aphids and red mites.[5] Adults' flight time is from July to October during which they could be found on numerous deciduous trees, including hazel, hawthorn and oak.[2] The adults overwinter [2] and nymphs appear in May.[3]
The peculiarity of this bug is that in almost all of its range males are extremely rare, as C. virgula reproduces without mating (parthenogenesis). This characteristic has an exception in Sicily and in North Africa, where the males are commonly present and the species has a normal sexual reproduction.[6]
This species is widespread in the Nearctic realm, in Europe and in the Mediterranean area up to Turkestan.[7] It has been introduced in the United States of America.[2][3]
Campyloneura virgula is a species of bugs in Miridae family. It is the only species in the genus Campyloneura Fieber, 1861.
De bonte geelschild (Campyloneura virgula) (syn. Campyloneura marita of Campyloneura pulchella) is een wants uit de familie van de blindwantsen (Miridae). De soort werd het eerst wetenschappelijk beschreven door Herrich-Schäffer in 1835.
De opvallend kleurige wants is langvleugelig en kan 4 tot 5 mm lang worden. De antennes zijn aan de basis lichtgeel of roodbruin, het tweede segment is zwart en de rest is lichter gekleurd. De pootjes zijn geel, net als het scutellum (schildje). Het schildje is rood aan de basis en heeft aan de zijkant donkere hoekpunten. Langs het schildje zijn de voorvleugels bruin van kleur en deze kleur loopt door tot over het midden van het lichaam. De kop is zwart en de rest van het lichaam doorzichtig geelachtig. De vleugelpunten (cuneus) zijn geel, verlopend naar rood met een zwarte punt. De nimfen zijn groengeel met opvallende rode banden om de antennes. Naarmate ze ouder worden hebben ze ook een rode band om de achterdij en een rode streep van de zijkant van de kop tot het begin van de vleugels.
De wantsen overwinteren als eitje en zijn in juni volwassen. Er is één generatie per jaar en de soort kan tot in september gevonden worden op diverse loofbomen zoals Es, Els, Linde, Haagbeuk, Hazelaar, Meidoorn, Rhodondendron en allerlei fruitbomen waar ze leven van bijvoorbeeld bladluizen en mijten.
De soort komt voor langs bosranden en in parken en tuinen in Europa, Azië en Noord-Afrika.
De bonte geelschild (Campyloneura virgula) (syn. Campyloneura marita of Campyloneura pulchella) is een wants uit de familie van de blindwantsen (Miridae). De soort werd het eerst wetenschappelijk beschreven door Herrich-Schäffer in 1835.
