Laločník ostrozobý (Heteralocha acutirostris), maorsky Huia, je pták z řádu pěvci, endemit novozélandského Severního ostrova, v současnosti pravděpodobně vyhynulý.
Laločník byl pták dlouhý asi půl metru, špatný letec, který se pohyboval převážně po zemi. Měl černé peří se zelenavým leskem a zářivě oranžové lícní laloky. Živil se převážně hmyzem a ovocem. Druh byl unikátní tím, že pohlavní dimorfismus se u něj týkal zobáku, kdy mezi oběma pohlavími existovala i dělba práce při hledání potravy: samec krátkým a silným zobákem rozbíjel dřevo a kůru a samice dlouhým, tenkým a zahnutým zobákem vybírala z děr červy. Odtud pochází jejich druhové jméno (řecky doslova „odlišná manželka“), ornitolog John Gould dokonce původně popsal samce a samici jako odlišné druhy.
Laločníci byli hojně loveni pro své dekorativní peří, odlesňování Severního ostrova v důsledku postupující civilizace je navíc připravovalo o životní prostředí. Poslední zdokumentované pozorování laločníka pochází z roku 1907 z pohoří Tararua na jihu ostrova, i když neověřené zprávy přicházely až do šedesátých let.
Podle vyprávění domorodců je na sebe pár laločníka tak úzce vázaný, že samice umírá hned po smrti samce. Moderní věda však vzhledem k rychlému vymizení druhu neměla možnost tuto hypotézu ověřit.
Podle ptáka je pojmenován asteroid 9488 Huia.
Obrázky, zvuky či videa k tématu laločník ostrozobý ve Wikimedia Commons
Laločník ostrozobý (Heteralocha acutirostris), maorsky Huia, je pták z řádu pěvci, endemit novozélandského Severního ostrova, v současnosti pravděpodobně vyhynulý.
Heteralocha acutirostris Heteralocha generoko animalia zen, jada iraungia. Hegaztien barruko Callaeidae familian sailkatzen zen.
Heteralocha acutirostris Heteralocha generoko animalia zen, jada iraungia. Hegaztien barruko Callaeidae familian sailkatzen zen.
Huia (Heteralocha acutirostris) on sukupuuttoon kuollut kookakolaji. Huia oli Uuden-Seelannin Pohjoissaarella elänyt kotoperäinen laji. Sen sukupuuttoon oli kaksi pääsyytä. Ensimmäinen oli liiallinen metsästys lintujen täyttämistä varten, mikä oli haluttua museoiden ja yksityisten varakkaiden keräilijöiden keskuudessa. Niitä myös metsästettiin niiden pitkien ja kauniiden pyrstösulkien vuoksi. Toinen tärkeä syy oli alankometsien tuhoutuminen ja raivaaminen eurooppalaisten uudisasukkaiden maatalouskäyttöön. Viimeinen varmistettu havainto huiasta tehtiin 28. joulukuuta 1907 Tararua Rangessa. Mahdollisia, varmistamattomia havaintoja tehtiin myöhemmin vielä Wellingtonin lähellä vuonna 1922 ja Te Ureweran kansallispuistossa 1960-luvun alussa.
Huialla oli musta, metallinvihreän hohtoinen höyhenpuku ja oranssit heltat nokan juuressa. Silmät olivat ruskeat, nokka norsunluunvalkoinen; jalat olivat pitkät ja siniharmaat, mutta kynnet olivat vaaleanruskeat. Huialla oli 12 pitkää mustaa pyrstösulkaa, joissa oli 2,5-3 cm levyinen valkoinen kärki.
Erikoista oli koiraan ja naaraan erityyppinen nokka. Naaraan nokka oli pitkä, kapea ja alaskaareva, kun taas koiraalla huomattavasti lyhyempi, talttamainen. Ilmeisesti koiras on hakannut lastuja lahopuista ja naaras noukkinut hyönteisten toukkia syntyneistä koloista.[2]
Huia (Heteralocha acutirostris) on sukupuuttoon kuollut kookakolaji. Huia oli Uuden-Seelannin Pohjoissaarella elänyt kotoperäinen laji. Sen sukupuuttoon oli kaksi pääsyytä. Ensimmäinen oli liiallinen metsästys lintujen täyttämistä varten, mikä oli haluttua museoiden ja yksityisten varakkaiden keräilijöiden keskuudessa. Niitä myös metsästettiin niiden pitkien ja kauniiden pyrstösulkien vuoksi. Toinen tärkeä syy oli alankometsien tuhoutuminen ja raivaaminen eurooppalaisten uudisasukkaiden maatalouskäyttöön. Viimeinen varmistettu havainto huiasta tehtiin 28. joulukuuta 1907 Tararua Rangessa. Mahdollisia, varmistamattomia havaintoja tehtiin myöhemmin vielä Wellingtonin lähellä vuonna 1922 ja Te Ureweran kansallispuistossa 1960-luvun alussa.
De huia (Heteralocha acutirostris) was een vogel, die endemisch was in Nieuw-Zeeland. De vogel is nu uitgestorven. Sinds 1907 zijn er geen betrouwbare waarnemingen meer gedaan toen W.W. Smith drie vogels zag in de Tararua Ranges op 28 december 1907.
De vogel had een blauwzwart verenkleed, helderoranje lellen op de wangen en witte uiteinden aan de staartveren. Het was de enige bekende vogel, waarbij de snavels van de geslachten radicaal verschillen. De snavel van het mannetje was kort (circa 6 cm) en recht, terwijl de snavel van het vrouwtje lang (tot 10 cm) en gekromd was. Het was een opvallend voorbeeld van seksuele dimorfie. Huia's waren nog nauwelijks wetenschappelijk onderzocht voordat ze uitstierven.
De seksuele dimorfie van de snavel was een aanpassing aan de coöperatieve voedingsstrategieën van de vogel. Het mannetje gebruikte zijn snavel om in de buitenste lagen van levend of rottend hout te beitelen waardoor hij het vrouwtje in staat stelde om plekken te bereiken die ontoegankelijk waren voor het mannetje. De anatomie van de musculatuur van de kop en de nek van het mannetje suggereerde ook dat het mannetje zijn snavel in rottend hout kon steken en zijn snavel met grote kracht kon opensperren om het hout te splijten. Het dieet bestond uit insecten en hun larven, spinnen en kleine bessen. De maaltijden werden gedeeld.
Van het broedseizoen werd aangenomen dat het vroeg in de zomer viel, wanneer er een 35 cm breed, schaalvormig nest werd aangelegd. Er werden twee tot vier, grijzige, 3-4 cm grote eieren gelegd.
Subfossiele beenderen van de huia zijn gevonden op verschillende plekken op het Noordereiland. Levende vogels zijn echter alleen waargenomen door Europese immigranten in zuidelijke gebieden van het eiland, de Tararua Ranges en de Rimutaka Ranges. De vogel deelt zijn naam met een kleine gemeenschap in de Waitakere Ranges, waar de vogel misschien ooit voorkwam. De huia bewoog zich voornamelijk te voet voort en was een matige vlieger. Hij had een roep van schil gefluit om te zich verzekeren dat andere leden van de groep in de buurt waren. Een imitatie van de roep van de vogel is bewaard gebleven als een opname van het huia-expeditie-lid Henare Haumana die de roep in 1907 nadeed (New Zealand Sound Archives).
Verschillende natuuronderzoekers, waaronder Walter Buller merkten op dat de vogels al in aantal afgenomen waren toen Europese migranten arriveerden. De opvallende zwarte staartveren met witte punten werden vaak gedragen door Maori opperhoofden als een soort statussymbool. Het dragen van veren als versiering werd later overgenomen door immigranten als een symbool van sociale status. De vogels waren nieuwsgierig en konden makkelijk worden gevangen door hun roep te imiteren. De Huia's kwamen op de imitatieroep af en gingen vlak naast de mensen op een tak of iets dergelijks zitten. Vaak zaten ze op een boomstam; de vanger ging aan de andere kant van de stam staan en pakte simpelweg de poten van de huia. In 1888 leverde een jacht van elf Maori's in het bos tussen Manawatu Gorge en Akitio 646 huia-huiden op.
In februari 1892 werd maatregelen aangenomen om het illegaal te maken om huia's te doden of mee te nemen, maar de handhaving van de maatregelen werd niet serieus genomen. Na het bezoek van de Hertog van York, de latere George V van het Verenigd Koninkrijk nam de vraag naar huia-veren ontzettend toe, vooral nadat de Hertog een huia-veer op zijn hoedlint droeg. De prijs van veren nam volgens geruchten toe tot een pond per stuk. De toenmalige gouverneur-generaal, de graaf van Onslow probeerde om verdere beschermingsmaatregelen te nemen maar niet lang nadien werd gerapporteerd dat de vogel was uitgestorven. Rond 1922-'23 zijn de laatste Huia's gesignaleerd, met nog enkele onbevestigde waarnemingen tot in 1937.
Bronnen, noten en/of referentiesDe huia (Heteralocha acutirostris) was een vogel, die endemisch was in Nieuw-Zeeland. De vogel is nu uitgestorven. Sinds 1907 zijn er geen betrouwbare waarnemingen meer gedaan toen W.W. Smith drie vogels zag in de Tararua Ranges op 28 december 1907.
Multimedia w Wikimedia Commons Kurobród różnodzioby[4], kurobród nowozelandzki[5] (Heteralocha acutirostris) – wymarły gatunek ptaka z rodziny koralników (Callaeidae). Był endemitem Nowej Zelandii. Wymarł na początku XX wieku, głównie z powodu polowań i niszczenia jego siedlisk. Ostatni raz był widziany 28 grudnia 1907, kiedy to W. W. Smith zaobserwował trzy osobniki w paśmie gór Tararua Ranges[6].
Został opisany przez Johna Goulda w roku 1837. Epitet gatunkowy – acutirostris – wywodzi się od łacińskich słów: acutus, czyli „ostry”, oraz rostrum – „dziób” – i odnosi się do kształtu dzioba samicy. Samca pierwotnie opisano jako odrębny gatunek Heteralocha crassirostris. Epitet gatunkowy pochodził tu od słowa crassus i oznaczał „gruby”, „ciężki”, gdyż samiec miał dziób gruby u nasady.
Osobniki obojga płci nosiły czarne upierzenie z zielonym, metalicznym połyskiem[7] i charakterystyczne koliste, jasnopomarańczowe korale u nasady dzioba. U obu płci dziób miał barwę kości słoniowej, szarą u nasady[8]. Długie, niebieskoszare kończyny dolne (w tym stopy) kończyły się jasnobrązowymi pazurami[8]. Kurobród posiadał brązowe oczy[9]. Ptak ten miał 12[10] błyszczących, czarnych sterówek zakończonych białym paskiem[11], o szerokości 2,5–3 cm, które tworzyły szeroki i zaokrąglony na końcu ogon[8].
Młodociane ptaki posiadały bardziej matowe, brązowe upierzenie z pokrywami ogonowymi koloru rdzawopłowego o białych końcówkach[9]. Korale były małe i blade. Dziób młodych samic zakrzywiał się tylko nieznacznie[8]. Maorysi wspominają istnienie odmiany kurobroda zwanej przez nich huia-ariki —, co dosłownie oznacza „główny Huia”. Huia-ariki miał pstrokate brązowawo-szare upierzenie[12] i ciemniejsze pióra na szyi i głowie[12][7]. Ta odmiana mogła być częściowo albinotyczna lub odmienną barwę przybierały osobniki w podeszłym wieku. Odnotowano także kilkanaście albinotycznych kurobrodów różnodziobych[12].
U kurobroda różnodziobego zaznaczał się bardzo dobrze dymorfizm płciowy. Gatunek ten charakteryzował się największą różnicą długości i kształtu dzioba wśród wszystkich ptaków[13][14][15][16]. Charakterystyczne było to, że dłuższy dziób posiadała samica[17], co spotykane jest jeszcze tylko u kilku gatunków ozdobników i pyszałków z rodziny cudowronkowatych[18]. Dziób samca miał średnio 60 mm[19] i podobnie jak u dzięciołów był masywny, lekko zakrzywiony w dół[7], natomiast dziób samicy miał średnio długość 96 mm[19](niektórzy autorzy podają 104 mm[20]) i był silnie zakrzywiony w dół, podobnie jak u kolibrów czy miodojadów. Innym, mniej efektownym aspektem dymorfizmu płciowego tego gatunku była różnica wielkości pomiędzy płciami: samce mierzyły 45 cm długości, podczas gdy nieco większe samice 48 cm[6]. Dodatkowo ogon samca mierzył około 200 mm długości, rozpiętość ich skrzydeł wynosiła między 210 a 220 mm, a u samic ogon mierzył od 195 do 200 mm, rozpiętość skrzydeł natomiast, od 200 do 205 mm[9].
Zdeponowane szczątki i pozostałości tego ptaka sugerują, że kurobród różnodzioby rozprzestrzeniony był na nizinnych i górskich lasach rodzimych Wyspy Północnej[21] od północnego krańca regionu Northland[22] na północy po Wellington i pasmo Aorangi na dalekim południu. Jedynie kilka osobników znanych jest z rozległych depozytów w pułapkach skalnych jaskini krasowych systemu Waitomo i są także rzadkie lub wcale nie występują w depozytach szczątków w centralnej części Wyspy Północnej i w regionie Hawke’s Bay; wydaje się, że preferowały siedliska, które nie są dobrze oznaczone przez osady znane obecnie[22]. Zasięg jego występowania zdaje się nawiązywać do rozmieszczenia osadnictwa maoryskiego z połowy XII w. Przed rozpoczęciem kolonizacji europejskiej w Nowej Zelandii w latach ’40 XIX wieku ptaka tego spotykano jedynie w lasach południowej części Wyspy Północnej, na południe od linii łączącej pasmo górskie Raukumara Range na wschodzie, wzdłuż pasma Kaimanawa Range, aż do rzeki Turakina w dystrykcie Rangitikei na zachodzie[22]. Na południu jego zasięg rozciągał się do regionu Wairarapa i pasma Rimutaka Range leżącego na wschód od Wellington[22]. Obserwacje zebrane przez Waltera Bullera i pojedyncze waiata (pieśń maoryska) sugerują, że kurobród różnodzioby był raz także spotkany w regionach Marlborough i Nelson na Wyspie Południowej. Jednakże nigdy nie został zidentyfikowany w bogatych kopalnych osadach na południe od Cieśniny Cooka[23] i nie ma żadnych innych dowodów na obecność gatunku na tej wyspie[12][24]. Kurobród zasiedlał obydwa z dwóch głównych typów lasów w Nowej Zelandii. Zasiedlał przede wszystkim wilgotne lasy liściaste (głównie zastrzalinowate), z gęstym podszytem, ale także sporadycznie zasiedlał lasy bukanowe. Ptak ten był notowany w roślinności rodzimej, wliczając w to m.in. Mataī (Prumnopitys taxifolia), Rimu (Dacrydium cupressinum), Kahikatea (Dacrycarpus dacrydioides), Rātā (Metrosideros robusta), Maire (Nestegis), Hīnau (Elaeocarpus dentatus), 'Tōtara (Podocarpus totara), Rewarewa (Knightia excelsa), Māhoe (Melicytus ramiflorus), Taraire, (Beilschmiedia tarairi) i na poziomie morza w drzewach Karaka (Corynocarpus laevigatus) na przylądku Turakirae. Nigdy nie odnotowano go na pogorzelisku lub na ziemi wykarczowanej pod uprawy[24]
Kurobród różnodzioby zasiedlał górskie regiony Wyspy Północnej, schodząc w zimie lub w okresach ochłodzenia do nizinnych lasów na równinach w poszukiwaniu pożywienia[7]. Jego dieta zawierała owady i ich larwy, wliczając w to wetę i chrząszcza z gatunku Prionoplus reticularis, pająki, a także małe jagody. Prowadzące nocny tryb życia larwy Prionoplus reticularis były przypuszczalnie najbardziej preferowanym pokarmem tych ptaków[9]. Dymorfizm płciowy struktury dzioba wiązał się z rozwinięciem odmiennych dla obu płci strategii żywienia. Samiec używał dzioba do dłubania w zewnętrznych warstwach gnijącego lub żywego drewna, podczas gdy samica sondowała strefy niedostępne dla samca, takie jak jamy mieszkalne larw owadów w żywym drewnie. Badania anatomii mięśni głowy i szyi samca wskazują także, że mógł on szeroko otworzyć dziób, co umożliwiało mu rozszczepianie gnijącego drewna[12]. Zaobserwowano, gdy osobnik, chwyciwszy owada, przefrunął na gałązkę, trzymając go stopą. Następnie oddzielił wszystkie twarde kawałki, podrzucił pozostałość w górę, złapał dziobem i połknął[9]. W przeciwieństwie do popularnego poglądu, pary rzadko dzieliły ze sobą posiłki (jednakże ptaki mogły zachowywać się tak okazjonalnie w celu umocnienia więzi partnerskiej). Para kurobrodów nie współpracowała przy poszukiwaniu pożywienia, przynajmniej nie w ścisłym tego słowa znaczeniu. Wszystkie informacje o strategii pożywiania tych ptaków bazują na nieścisłym i nieobiektywnym opisie Bullera[25], opierającym się na obserwacjach pary ptaków trzymanej w klatce[19]. Odmienność dziobów jest raczej ekstremalnym przykładem różnicowania niszowego, dzięki któremu zmniejszała się rywalizacja wewnątrzgatunkowa między płciami. To umożliwiało gatunkowi wykorzystywanie szerokiego zakresu źródeł pożywienia[17].
Podobnie jak żyjące współcześnie koralniki: kurobród siodłaty i koralnik modropłatkowy, kurobród różnodzioby używał swoich zaokrąglonych skrzydeł do latania na krótkich dystansach, ale preferował poruszanie się długimi skokami i podskokami w koronach drzew lub w ściółce leśnej przy użyciu mocnych nóg[6]. Rozpościeranego ogona używał do utrzymania równowagi podczas wspinania po pniach drzew[11]. Ptak ten był cichy, społeczny i monogamiczny, a pary wiązały się ze sobą na całe życie[12]. Zazwyczaj przebywał w parach, jednak niekiedy spotykano grupy czterech lub więcej osobników[12]. Walter Buller obserwował pary trzymające się zawsze blisko siebie, stale wydające „niski czuły świergot”, nawet w niewoli. Stwierdził także, że pary trzymane w niewoli często pielęgnują się wzajemnie[25]. Kiedy samiec takiej pary przypadkiem został zabity, samica „manifestowała najstraszliwsze cierpienie tęskniąc za partnerem i ginąc 10 dni potem”[25]. Pewien mężczyzna maoryski z XIX wieku wspominał: „Starsi ludzie zawsze mówili mi, że para [ptaków] Huia żyje najbardziej kochającym się związkiem... Jeśli samiec zginie pierwszy, samica ginie wkrótce potem [pogrążona] w żalu”[7]. Ptak został tak nazwany dzięki swojemu głośnemu, rozpaczliwemu odgłosowi, łagodnemu, czystemu gwizdowi brzmiącemu jak angielskie słowa „Who-are-you-o”[12]. Jeśli odgłos ten jest naśladowany, ptak zaczyna za nim podążać[6]. Kurobród nie bał się ludzi i dlatego mógł być łatwo schwytany nawet rękoma[10]. Samica dopuszczała także do złapania jej w gnieździe[7]. Imitacja odgłosu ptaka przetrwała jako nagranie członka Huia Search Team (pol.: „Zespół Poszukiwań Huia”) Henare Haumany odgwizdującego ten odgłos[26].
Z kurobrodem związany był gatunek wszoła z rodziny Philopteridae. Rallicola extinctus[27], wcześniej uważany za jedyny gatunek w rodzaju Huiacola (dosł.: „mieszkaniec (ptaka) Huia”), był jedynym znanym pasożytem związanym z tym ptakiem i przypuszczalnie wymarł wraz ze swoim żywicielem[28].
Niewiele wiadomo o rozmnażaniu tego ptaka. Jednakże przypuszcza się, że sezon lęgowy przypadał na początek lata[12], kiedy to zwierzę budowało z suchych traw, liści, patyków i gałązek gniazdo w kształcie spodka[7] z małym, płytkim kielichem pośrodku, zrobionym z delikatnego materiału wyściełającego i chroniącego jaja[12][6]. Gniazdo było budowane w dziupli bądź na kupce gęstej roślinności[8]. Gniazdowanie miało miejsce w listopadzie[9]. Samica składała dwa do czterech jaj koloru szarawego z purpurowymi i brązowymi plamkami, mierzącymi 30–45 mm. Większość gniazd tych ptaków znajdowano w pobliżu szczytów pasm górskich[7].
W kulturze Maorysów, jak podaje M. Riley (2001), „czapla biała i Hiua nie były zazwyczaj spożywane, ponieważ ceniono te rzadkie ptaki z powodu ich drogocennych piór, noszonych przez ludzi wysokich rangą”[7]. Nowozelandzka antropolog Margaret Rose Orbell wspomina jedno ze świętych wierzeń związanych z ptakiem mówiące, że jeśli mężczyźnie przyśni się Huia lub jego pióra, znaczy to, że jego żona pocznie córkę[29]. Odważna i dociekliwa natura ptaka uczyniła go szczególnie łatwym do schwytania[10][12]. Maorysi wabili go przez naśladowanie jego odgłosów i łapali przy pomocy tari – rzeźbionego kija z pętlą na końcu, zastawiali sidła lub zabijali go maczugami i długimi dzidami. Często wykorzystywali silne więzi pary, chwytając jednego partnera, który nawoływał drugiego, wabiąc go do pułapki[12][25]. Chociaż nie było w zwyczaju polowanie na niego dla jego mięsa, kurobród był uważany za przysmak[7].
Mimo że zasięg występowania tego gatunku był ograniczony do południowej części Wyspy Północnej, jego pióra były bardzo cenione i wymieniane między plemionami za inne wartościowe dobra, takie jak pounamu (zielona ozdoba wykonana z nefrytu) czy zęby rekina lub darowane jako oznaka przyjaźni i szacunku. Przez tę wymianę pióra rozprzestrzeniły się na północ i daleko na południe Nowej Zelandii[10][12]. Były przechowywane w kunsztownych, rzeźbionych szkatułach, zwanych waka huia, zawieszanych na sufitach domów wodzów [12]. Pióra tego ptaka noszono na ceremoniach pogrzebowych i używano jako dekorację głowy zmarłego[12]. Marereko, opisane przez Edwarda Roberta Tregeara jako „starożytne pióro wojenne”, składało się z dwunastu piór ptaka[30]. Pōhoi, ozdoba zrobiona ze skóry ptaka, była wysoko ceniona. Skórę ściągano wraz z dziobem, czaszką i koralami, a nogi i skrzydła były usuwane [12]. Skóra była ostrożnie suszona. Pōhoi noszono na szyi lub uszach[7]. Dziób samicy znany był jako surowiec do wyrobu biżuterii, takich jak broszki[31].
Pióra z ogonów kurobrodów różnodziobych trzymanych w małych klatkach wypadały przed osiągnięciem przez te ptaki pełnych rozmiarów[7][10]. Maorysi trzymali je jako maskotki i tak jak kędziornik (Prosthemadera novaeseelandiae) można je było nauczyć wymawiania kilku słów[7]. Jest także zapis z XIX w. o oswojonym osobniku trzymanym przez osadników europejskich w małej wiosce w dystrykcie Tararua[10].
Urzędy pocztowe Nowej Zelandii, Wysp Cooka i Niue wyemitowały kilka znaczków pocztowych przedstawiających kurobroda różnodziobego[32]. Pierwszym z nich był nowozelandzki znaczek o nominale 3 pensów[33] wyemitowany 4 kwietnia 1898. Był to jeden z pierwszych znaczków w Nowej Zelandii i pochodził z pierwszej w tym kraju serii znaczków o tematyce przyrodniczej[34]. Przedstawia on parę ptaków siedzącą na gałęzi. Kolejne znaczki z tym ptakiem zostały wyemitowane w 1900, 1902, 1907, 1996 i 1998[35]. Wyspy Cooka wyemitowały znaczki z ptakiem w 1903, 1974, 1979, 1984 i 1986, a Niue w roku 1903.
Kurobród został objęty ochroną w roku 1901. W roku 1999 w Hastings Boys' High School zorganizowano konferencję dotyczącą sklonowania tego ptaka, co miało się odbyć w University of Otago. Jednak ze względu na zły stan DNA pochodzącego ze skóry wypchanych okazów nie zdecydowano się na klonowanie.
Gatunek ten występował na całej Wyspie Północnej przed przybyciem człowieka do Nowej Zelandii. Maorysi przybyli około 800 lat temu i przed przybyciem tam osadnictwa europejskiego w latach '40 XIX w. niszczenie siedlisk i polowania zmniejszyły zasięg występowania ptaka do południowej części Wyspy Północnej. Jednakże polowania Maorysów na te ptaki były ograniczone przez tradycyjne prawa tylko do części ich zasięgu. Główny sezon polowań przypadał na okres od maja do lipca, kiedy upierzenie ptaka było w najlepszym stanie, podczas gdy rāhui (zakaz polowania) obowiązywał wiosną i latem w celu odtworzenia populacji gatunku[12]. Wraz z pojawieniem się osadnictwa europejskiego ptak ten stał się faktycznie zagrożony[11]. Liczba jego osobników zaczęła zmniejszać się za sprawą trzech czynników: rozprzestrzeniającej się deforestacji, wprowadzeniem ssaczych drapieżników i polowań. Kolejną możliwą przyczyną wyginięcia gatunku była choroba[36], ale podobnie jak wymarcie innych nowozelandzkich ptaków w XIX w., takich jak rdzawki: północna i południowa, zmniejszenie populacji kurobroda było słabo badane. Ponieważ ptak ten spędzał dużo czasu na ziemi, był szczególnie narażony na naziemne drapieżniki, zwłaszcza na szczura śniedego, zdziczałe koty i łasice[11][6]. W XIX w. masowe wylesianie Wyspy Północnej, postępujące szczególnie na nizinach południowych rejonów, takich jak regio Hawke’s Bay, dystrykt Manawatu i dystrykt South Wairarapa prowadzone przez osadników europejskich potrzebujących ziemi pod uprawę. Kurobród był szczególnie zagrożony przez to, gdyż przypuszczalnie występował tylko w lasach pierwotnych, obfitych w stare, gnijące drzewa pełne larw owadów. Wydaje się zatem prawdopodobne, że nie mógłby przetrwać w lesie wtórnym[11][12]. Chociaż górskie części ich dawnego zasięgu nie były zniszczone, lasy nizinne dolin śródgórskich, gdzie kurobród w zimie i chłodnych porach roku miał swoje schronienie były systematycznie wycinane[12][7]. Niszczenie siedisk i drapieżnictwo introdukowanych gatunków były problemem dla wszystkich ptaków Nowej Zelandii, ale kurobród dodatkowo był masowo odławiany.
Heteralocha acutirostris był pożądany przez kolekcjonerów i muzea z całego świata w formie wypchanych okazów, ze względu na jego charakterystyczny dymorfizm płciowy i piękno. Polowanie na kurobroda z tych powodów było zapoczątkowane przez naturalistów. Austriacki taksydermista Andreas Reischek zebrał w ciągu 10 lat aż 212 par tych ptaków dla Muzeum Historii Naturalnej w Wiedniu[12], a Walter Buller zebrał 18 podczas tylko jednej z kilku wypraw w paśmie Rimutaka w 1883[12]. Buller zanotował, że w 1883 grupa 11 Maorysów zdobyła 646 skór tych ptaków z lasu pomiędzy przełęczami Manawatu Gorge a Akitio (południowa część regionu Manawatu-Wanganui)[25][6]. Łącznie z Nowej Zelandii wywieziono kilka tysięcy ptaków[11].
Lista wymarłych gatunków za: Maas, P.H.J: Globally Extinct Birds. The Sixth Extinction, 2 stycznia 2017. [dostęp 24 maja 2017].
Kurobród różnodzioby, kurobród nowozelandzki (Heteralocha acutirostris) – wymarły gatunek ptaka z rodziny koralników (Callaeidae). Był endemitem Nowej Zelandii. Wymarł na początku XX wieku, głównie z powodu polowań i niszczenia jego siedlisk. Ostatni raz był widziany 28 grudnia 1907, kiedy to W. W. Smith zaobserwował trzy osobniki w paśmie gór Tararua Ranges.
Huia[2] (Heteralocha acutirostris) är en utdöd fågel i familjen vårtkråkor inom ordningen tättingar.[3] Den placeras som enda art i släktet Heteralocha. Fågeln förekom på Nya Zeeland men är idag utdöd och har inte observerats sedan 1907.[1][3]
Hujan var 48–50 centimeter lång, hade svart fjäderdräkt med grön glans, och vit stjärtspets. Honans näbb mätte 9,6 cm och var böjd nedåt. Hanens näbb var mindre än hälften så lång, 4 centimeter och rak.[4]
Māorier med två huiafjädrar i håret.
Wikimedia Commons har media som rör huia.
Wikispecies har information om Heteralocha acutirostris.
Huia (Heteralocha acutirostris) är en utdöd fågel i familjen vårtkråkor inom ordningen tättingar. Den placeras som enda art i släktet Heteralocha. Fågeln förekom på Nya Zeeland men är idag utdöd och har inte observerats sedan 1907.
Hujan var 48–50 centimeter lång, hade svart fjäderdräkt med grön glans, och vit stjärtspets. Honans näbb mätte 9,6 cm och var böjd nedåt. Hanens näbb var mindre än hälften så lång, 4 centimeter och rak.
Māorier med två huiafjädrar i håret.
Назва «гуйя» (маорі [huia], хуиа) була дано птиці народом маорі за її гучний тривожний крик, що нагадував звук «уйя, уйя, уйя» або англійське питальне речення «хто ти?». Ймовірно птах подавав цей звук, коли був схвильованим або голодним .
У свою чергу назва роду Heteralocha походить від дав.-гр. ἕτερος — «інший» і ἄλοχος — «дружина», посилаючись на велику різницю форми дзьобів самця і самки. Видова назва acutirostris походить від лат. acutus — «гострий кінець» і rostrum — «дзьоб».
Джон Гульд класифікував птицю в 1836 році, розділивши її на два вида: Neomorpha acutirostris (самка) і Neomorpha crassirostris (самець). Назва crassirostris походить від лат. crassus — «товстий» або «важкий», посилаючись на короткий дзьоб самця. У 1840 році Джордж Роберт Грей запропонував іншу назву виду — Neomorpha gouldii, так як ні одне з імен, запропонованих Джоном Гульдом, не відповідало даному виду птахів [2]. У 1850 році Жан Кабаніс змінив назву Neomorpha на Heteralocha, так як вона вже застосовувалося до птахів сімейства зозулястих[3]. У 1888 році орнітолог Уолтер Буллер писав:
Я подумав, що найбільш підходяща назва, відповідно до прийнятих правил зоологічної номенклатури, буде складатися з двох частин: перша - acutirostris, запропонована Джоном Гульдом, а друга - Heteralocha, придумана Жаном Кабанисом. 
Гуйя мала зеленувато-чорне опірення, відмінні округлі, карі очі, а також білий дзьоб з сірою основою. Крім цих особливостей гуйя також мала довгі блакитно-сірі лапки, світло-коричневі кігті і дванадцять чорних хвостових пір'їн з широкою білою смугою, кожна з яких була довжиною від 2,5 до 3 см. У гуй, які не досягли статевої зрілості, були присутні маленькі бліді сережки, тьмяне рудувато-коричневе оперення, біла смужка на хвості і злегка вигнутий дзьоб. Серед цих особин зустрічалися і так звані «гуйя — аріки». «Гуйя — аріки» мали коричневе смугасте опірення, хоча голова і шия були набагато темнішеми, ніж інші частини тіла. Подібне забарвлення мали птиці з частковим альбінізм, або старі особини. Серед птахів були зареєстровані особини з повним альбінізмом. Слово «аріки» в перекладі з маорійського мови означає «священний».
Незважаючи на те, що статевий диморфізм дзьоба був знайдений у щитоносних райських птахів, райських одудів, і у деяких видах дятлів, найсильніше він виділявся у гуй. Самець мав злегка вигнутий короткий дзьоб, як у райських одудів, довжиною приблизно 60 мм. Самка мала більш тонкий, сильно вигнутий дзьоб, як у колібрі або медоноса, довжиною понад 104 мм. Анатомія статей відрізнялася не тільки будовою кісток, але і рамфотекою. Рамфотека у самок росла в кінці верхньої та нижньої щелеп, тим самим дозволяючи їм гнучко і глибоко проникати в нори личинок жуків-вусачів. Черепа гуйї і щитоносного райського птаха були майже однаковими, а нижні щелепи видів і зовсім ідентичними.
Існували дві можливі причини виникнення статевого диморфізму у формі дзьоба гуйї. Першою можливою причиною була здатність використання різних джерел живлення . Подібна здатність, можливо, виникла через відсутність конкурентів в кормовій ніші Північного острова . Другою можливою причиною був колір дзьоба, який різко відрізнявся від основного опірення птаха. На думку деяких дослідників, таке забарвлення дзьоба використовувалось особинами для того, щоб привернути один одного. Тварини, що використовують статевий диморфізм для залучення партнера, часто мали яскраве забарвлення або різні розміри частин тіла, як гуйя. Було також висловлено припущення про те, що довгий дзьоб використовувався самками для того, щоб зригувати їжу під час годування пташенят .
Іншим, менш очевидним аспектом статевого диморфізму гуйї є невелика різниця в розмірах особин. Самці сягали 45 см (18 дюймів) в довжину, в той час як самки — 48 см (19 дюймів). Крім того, самець мав хвіст завдовжки близько 20 см (7,8 дюйма) і розмах крила від 21 до 22 см. Самка мала хвіст довжиною від 19,5 до 20 см і розмах крила від 20 до 20,5 см.
Субфосильні відкладення і залишки екскрементів показують, що гуйї колись були широко поширені в рівнинних і гірських лісах всього Північного острова, що тягнеться від краю миса Реінга до хребта Аоранги на півдні. Серед великого карстового відкладення печери Ваітомо були добре вивчені лише деякі зразки кісток гуйї. Інші зразки були відсутні, або зрідка траплялися в копалинах родовищ в центральній частині Північного острова і Хокс-Бей [4]. Здається, що місцеперебування гуйї було не таким ідеальним, як передбачалося раніше. Можливо, що ареал скоротився після заселення острова народом маорі на початку XII століття. Під час європейського заселення острова в 1840 році птиця мешкала тільки в лісах південної частини Північного острова: в районі Раукумара. Цей ареал також охоплював район Вайрарапа і гірський ланцюг Римутака. З даних, зібраних Уолтером Буллером, випливало, що гуйя, колись жила в районах Марлборо і Нельсон Південного острова.
Гуйя надавала перевагу в основному двом типам лісу Нової Зеландії: широколистяним та буковим. Різноманітність місць проживання гуйї спостерігалося також і у рослинності. Основними рослинами, в яких поселялась гуйя, були: матаі, дакридіум кипарисовий, ногоплідники дакридієвидні, північна рата, мавр, хіна, подокарп тотара, новозеландська жимолість, маха і карака. Гуйї ніколи не селилися у вигорілих лісах або на сільськогосподарських угіддях .
Про те, як пересувалася гуйї, мало що відомо. Швидше за все, вона вела малорухливий спосіб життя . Існує гіпотеза, що гуйя здійснювала сезонні міграції, живучи в горах влітку і спускаючись в низинні ліси взимку для того, щоб перечекати негоду і холодні температури на великих висотах . Як і виживші новозеландські шпаки, райські одуди і кокако, гуйї погано літали. Вони літали на короткі дистанції, рідко перебуваючи вище висоти дерева . Дуже часто вони користувалася своїми сильними лапками. Гуйї користувалася ними або під час довгих стрибків по гілках дерев [5], або під час підйому, щоб чіплятися за стовбур, причому хвіст, під час підйому, слугував в якості стабілізатора [6].
Гуйя разом з райським удодом були двома деревними видами комахоїдних птахів Нової Зеландії. Дятли східніше від лінії Уоллеса не зустрічалися, так як їх екологічна ніша була заповнена іншими групами птахів, які споживали личинок жуків у гниючій деревині. Таким чином, функцію дятла виконували лише дві птиці подокарпових і букових лісів: гуйя і новозеландський нестор-кака [7].
Гуйї живились в основному на гниючій деревині. Незважаючи на те, що гуйї в основному харчувалися хижими личинками нічних жуків-вусачів, їх раціон на цьому не обмежувався. Вони харчувалися комахами, павуками, а також фруктами.
Гуйї часто знаходили комах і павуків в гниючій деревині, мохах і лишайниках, а також на землі. Гуйї полювали поодинці, парами або невеликими зграйками до п'яти особин, які ймовірно були сімейною групою [8]. Статевий диморфізм дзьоба створив особливі типи харчування, різко відмінні між самцями та самками. Самець розколював своїм дзьобом зовнішні шари гниючої деревини [7], у той час як самка проникала в нори личинок комах. У самця були добре розвинені м'язи черепа, що дозволяли йому швидкими рухами виривати частини гниючої деревини. Мускулатура і будова кісток черепа та шиї трохи відрізнялися. У гуйї були дуже добре розвинені жувальні м'язи і потилична кістка, які дозволяли широко розкривати дзьоб під час ковтання[9]. Спіймавши здобич, гуйя спочатку очищала її від колючих частин, а потім проковтувала на льоту.
Пара не вела спільне полювання. Ця теза базується на невірному розумінні доповіді орнітолога Уолтера Буллера [10], згідно з яким самець і самка полюють окремо[11]. Відповідно до цього розуміння, що стало частиною екологічного фольклору, самці відривали шматки кори і відкривали тунелі личинок, тим самим дозволяючи самці глибоко пробиратися за допомогою довгого, гнучкого дзьоба. Швидше за все, відмінності у формі дзьоба являють собою яскравий приклад диференціації кормової ніші, знижує внутрішньовидову конкуренцію між статями. Завдяки цій диференціації вид користувався різними джерелами живлення [12][13].
Процвітання новозеландського лісу значною мірою залежить від плодоядних птахів, які поширюють насіння. Близько 70 % насіння поширюються з допомогою птахів, серед яких була і гуйя. Важко встановити, якими фруктами харчувалася гуйя. На думку Буллера, найбільш імовірними рослинами, якими харчувалася гуйя, були різні види компросми [14]. Вимирання гуйї та інших плодоядних птахів Нової Зеландії, таких як моа і новозеландський свистун, а також зниження чисельності таких представників, як ківі і кокако, були обумовлені знищенням кількох ключових видів рослин новозеландського лісу. Для рослин із плодами більше 1 см в діаметрі новозеландський плодоядний голуб залишився єдиним розповсюджувачем насіння в даній екосистемі. Новозеландський плодоядний голуб — досить рідкісна птиця, яка в деяких районах Північного острова була безповоротно втрачена. Виснаження пташиної фауни лісової екосистеми справило значний вплив на такі процеси, як лісовідновлення і поширення насіння.
Інші аспекти біології гуйї, такі як вокалізація птахів, також невідомі, тому сучасні знання про цей вид засновані на декількох фактах. Чутки були досить різноманітними, проте в кожному з них була спільна деталь — «своєрідний і дивний, але в той же час м'який і мелодійний як флейта» свист. Імітація співу птахів збереглася на записі дослідницької команди Генара Хаумана в 1909 році. Гуйї були дуже тихими птахами, однак коли вони починали співати, їх голоси могли поширюватися на значні відстані. Деякі голоси були чутні на відстані до 400 м (1300 футів). Голоси самців і самок трохи відрізнялися один від одного, хоча немає ніяких подробиць. Голосові можливості птахів були встановлені за положенням голови і шиї, кут між якими становила від 30 до 45 градусів по вертикалі. Більшість голосів гуйї можна було почути рано вранці. На одному із записів було чути, як гуйї співали в ранішньому пташиному хорі. Птахи, які перебували в неволі, також співали вранці, створюючи людям «великий дискомфорт» [8]. Як і білоголова мохуа, гуйя вела себе дуже незвично перед початком дощу. Під час дощу вона починала співати, так звану, «щасливу і довгу пісню».
На гуйях паразитувало кілька видів вошей з родини фтилоптеридів[15], які, ймовірно, вимерли разом з господарем[16]. У 2008 році був описаний новий вид кліща під назвою Coraciacarus muellermotzfeldi, який також паразитував на гуйях[17]. В той час, як кліщі роду Coraciacarus були присутні у багатьох горобцевих по всьому світу наявність даного паразита в гуй вважалося вельми загадковим явищем. Першовідкривачі припустили, що кліщ міг горизонтально передаватися тільки мігруючими видами зозуль.
Тихі і соціальні гуйї були моногамними птахами, вони створювали пари на все життя. Птахи, як правило, гніздилися парами, хоча іноді і групами по чотири і більше особин. Уолтер Буллер писав, що самці і самки гуйї завжди знаходилися близько один до одного, постійно видаючи «низьке ласкаве щебетання», навіть тоді, коли вони були в неволі. Із записів Буллера також випливало, що дикі гуйї «спочатку стрибали з гілки на гілку і розкривали свої хвости, а потім пестили один одного своїми дзьобами, видаючи вище зазначене щебетання». Під час періоду залицяння самці, як правило, годували самок . Дана поведінка було обумовлена здатністю самця продемонструвати самиці свої навички залицяння. Твердження, що самець годував самку під час висиджування яєць, «не має доказів»
Я завжди розповідав старшим, що гуйї завжди жили в любові ... якщо першим гинув самець, самка незабаром вмирала від горя Гуйя не боялася людей, тому зловити її не становило особливих труднощів. На думку маорі, самок гуйї можна було зловити навіть рукою.
Мало що відомо про розмноження гуйї. Єдине відоме яйце гуйї зберігається в новозеландському музеї Те Папа Тонгарева. Парування, будівництво гнізда, відкладання яєць і турбота про пташенят, як вважають вчені, починалися пізньої весни і закінчувалися в жовтні - листопаді. Вважалося, що самець і самка висиджували яйця поодинці, вибираючи певну територію і залишаючись на ній все життя. Гуйя, судячи з усього, робила один виводок за сезон, а кількість яєць в кладці варіювалося від одного до п'яти штук. Яйця були сірого кольору з фіолетовими або коричневими цяточками, а їх розміри становили 45 на 30 мм. В основному висиджувала яйце самка, хоча є свідчення про те, що самець також був квочкою. Інкубаційний період яєць також невідомий. Після вилуплення пташенят яєчна шкаралупа, мабуть, викидалася з гнізда дорослими особинами. Розмір виводка, як правило, становив один або два пташеняти, хоча зустрічалися і три. Гнізда будувалися в різноманітних місцях: в мертвих деревах, неприступних великих стовбурах, дуплах або біля поверхні землі. Деякі гнізда були покриті рослинністю або ліанами. Гніздо представляло собою велику тарілку до 350 мм в діаметрі і 70 мм в глибину з товстим навісом з сухої трави, листя і стебел трав'янистих рослин. У центрі невеликого поглиблення, з м'яких матеріалів і трави, містилися яйця. Після вилуплення молоді гуйї харчувалися з сімейною групою протягом трьох місяців, а по досягненню зрілого віку покидали гніздо.
У часи маорі біла чапля і гуйя не були рідкісними птахами, так як полювання на них суворо регламентувалася звичаями і віруваннями цього народу . Подібне бережливе ставлення маорі до птиці пояснювалося тим, що її пір'я сильно цінувалися серед людей високого рангу. Сміливий і допитливий характер гуйї робив її дуже легкою здобиччю . Маорі спочатку приваблювали гуйю за допомогою імітації її голосу, а потім ловили її, використовуючи тарі (різьблену жердину з петлею на кінці) або сітку[10]. Іноді, щоб отримати пір'я птиці, маорі вбивали її за допомогою палиць або довгого списа [10]. Дуже часто маорі користувалися тісним зв'язком подружжя, щоб захопити одного з них[10]. Думка з приводу якості м'яса гуйї — вельми неоднозначна. Хоча маорі і не полювали на гуйю з метою видобування її м'яса, на думку деяких маорі, вона була «хорошою їжею» для пирогів або приправленого рагу. Інші ж маорі вважали м'ясо гуйї «жорстким і непридатним для їжі».
Хоча ареал гуйї був обмежений лише південною частиною Північного острова, їх хвостові пір'їни дуже цінувалися дуже. Цими пір'їнами маорі обмінювалися між племенами для отримання таких цінних товарів, як акулячі зуби. Також ці пір'їни вручалися вождям племен в якості знака дружби і поваги. Завдяки цьому, пір'їни досягали далекої півночі і крайнього півдня Нової Зеландії. Ці пір'їни також містилися в різьблених скриньках під назвою «вака-хуіа», які висіли на стелі будинків вождів. Пір'я гуйї надягали на похорони, а також використовувалися для прикраси голови покійного. З пір'я також робили маререко — древній головний убір, що складався з дванадцяти пір'їн гуйї. Високо цінувалася і похо — прикраса з шкірки гуйї. Ця прекраса виготовлялася в такий спосіб: у мертвої птиці спочатку здирали шкурку разом з дзьобом, черепом і шиєю, видаляючи при цьому лапки і крила, а потім ретельно висушували на сонці. Зрештою виходила прекраса, яку можна було носити на шиї або вухах. Сушені голови гуйї також носили як дорогі підвіски під назвою нгут-хуіа. Зневолену Гуйю тримали в маленькій клітці так, щоб можна було легко і повністю обскубувати хвіст.
Маорі також тримали гуйю в якості домашньої тварини. Як і новозеландських туй, їх можна було навчити кільком словам. Існують також записи голосу ручних гуй, що зберігалися європейськими поселенцями в маленькому селі Тараруа.
У Новій Зеландії було випущено кілька поштових марок з зображенням гуйї[18][19], а також новозеландські шестипенсові монети, що перебували в обігу з 1933 по 1966 рік. Ступінь популярності гуйї у Новій Зеландії була настільки високою, що вона знаходить своє відображення у великій кількості різних географічних об'єктів, названих на честь цього виду. На Північному острові існує кілька доріг і вулиць, названих в честь гуйї. Кілька вулиць у Веллінгтоні (у тому числі Шосе Гуйї в Дейс-Бей, де цей вид спостерігався в останній раз) і Окленді також названий на честь гуйї. Річка на західному узбережжі Південного і гірський ланцюг Хуіарау в центральній частині Північного острова також носять назву цієї птиці. В гірському ланцюзі Хуиарау цей вид водився у великій кількості. «Хуіарау» в перекладі з мови маорі означає «сто гуй». Гуйя в якості емблеми присутній біля входу басейну Лоуер Хар, винзаводу Марлборо і видавництва Huia Publishers[en], яке випускає книги та літературу на маорійській мові. З кінця XIX століття в честь гуйї люди почали називати своїх дітей. Ім'я Гуйя все ще використовується в Новій Зеландії як серед жіночого, так і серед чоловічого населення.
Дуже рідкісні стернові пера вимерлих гуй стали бажаними серед колекціонерів. У червні 2010 року одне стернове перо гуйї, яке згодом стало найдорожчим за всю історію, було продано на аукціоні в Окленді за 8000 новозеландських доларів. Попередній рекорд становив 2800 американських доларів (або 4000 новозеландських доларів).
До появи людей у Новій Зеландії гуйя зустрічалася на всьому Північному острові . Маорі прибули в Нову Зеландію близько в 1200-х роках, а європейські поселенці — тільки в 1840 році. В результаті руйнування середовища проживання і полювання ареал гуй скоротився до південної межі Північного острова. Тим не менш, тиск маорі на гуйю деякою мірою було обмежено віруваннями і традиціями. Мисливський сезон діяв з травня по липень, коли опірення птахів було в чудовому стані. Різке зниження чисельності гуй після європейського освоєння острова було обумовлено двома добре задокументованими факторами: широкою вирубкою лісів і надмірним промислом.
Як і вимирання інших новозеландських птахів, таких як новозеландські свистуни в XIX столітті, зниження чисельності гуй було недостатньо вивчено. Сильна вирубка лісів, що відбувалася на Північному острові в той час, особливо в низинах південної частини бухти Хоука, районах Манавату і Вайрарапи, була обумовлена прагненням європейських поселенців очистити землю під сільське господарство. Гуйя була особливо вразлива через цей фактор, так як вона могла жити тільки в первинних лісах, в яких було багато гниючих дерев, заповненими личинками комах. Незважаючи на те, що гірські ліси були вирубані, ниці були систематично знищені. Знищення низинних лісів, безсумнівно, серйозно вплинуло на зниження чисельності гуй. Зниження чисельності могло б стати особливо катастрофічним, якби гуйї спускалися в низини на зимівлю. Подібної думки дотримуються багато дослідників.
Схоже, що хижацтво інтродукованих видів ссавців, таких як чорний щур, кішка і куниці, стало додатковим фактором зниження чисельності гуйї. Інтродукція цих тварин в Нову Зеландію акліматизаційними товариствами досягла свого піку в 80-і роки XIX століття, що збіглося з періодом особливо різкого скорочення чисельності гуй. Оскільки Гуйя більшу частину часу проводила на землі, вона була особливо вразлива для хижаків. Ще однією гіпотетичною причиною вимирання є екзотичні паразити і хвороби, завезені з Азії.
Руйнування середовища проживання і хижацтво інтродукованих видів тварин стало загрозою для багатьох новозеландських птахів. Однак Гуйя, крім руйнування місця існування і хижацтва інтродукованих видів, зазнала величезний тиск з боку мисливців. Через свій яскраво виражений статевого диморфізм і свою красу Гуйя стала основним об'єктом виготовлення опудал для багатих європейських колекціонерів і музеїв по всьому світу. Ці особи і установи були готові платити великі суми грошей за хороші опудала, попит на які, в той час був досить великий. Цей додатковий фактор створив сильний фінансовий стимул для мисливців Нової Зеландії. Це полювання завжди проводилось натуралістами. Австрійський таксидерміст Андреас Райшек Андреас для віденського музею природознавства за 10 років створив 212 опудал гуй, а новозеландський орнітолог Уолтер Буллер під час експедиції на Рімутаку в 1883 році — 18. Із записів Буллера також випливало, що в районах Манавату і Акітіо 11 маорі добули 646 шкурок гуй. Кілька тисяч гуй в рамках цієї торгівлі було вивезено за кордон. Розвиток транспортної інфраструктури в низинних лісах ще більше погіршив ситуацію: сотні гуй відстрілювалися біля доріг і залізничних станцій.
« Поки ми дивилися і милувалися картиною життя птахів, пара гуй, не промовляючи ні звуку, з'явилася на верхній гілці дерева, пестячи один одного своїми гарними дзьобами, в той момент, коли заряд дробу повалив їх обох на землю. Це було так зворушливо, що був майже радий, що цей постріл здійснив не я. Втім, це не завадило мені присвоїти два прекрасних зразки цих птахів. »Неприборкане і нераціональне полювання мотивувалося не тільки фінансовими міркуваннями: воно також мало і більш філософський, фаталістичний аспект. Розхожою думкою серед новозеландських європейців XIX століття була бідність всього колоніального, в порівнянні з європейським. Передбачалося, що новозеландські лісові рослини і тварини будуть швидко витіснені більш енергійними і конкурентоспроможними європейськими видами. Ця ідея про неминучу загибель, привела до висновку, що збереження рідної біомаси є безглуздим і марним. Дотримуючись цієї ідеї, вікторіанські колекціонери зосередили свої зусилля на придбанні хороших екземплярів рідкісних тварин до їх зникнення.
Існували деякі спроби зберегти Гуй, але вони були нечисленними і погано організованими. Новозеландський рух за збереження дикої природи, як і раніше знаходився в зародковому стані. Послідовне, різке зниження чисельності гуй в 1860 році і наприкінці 1880-х років змусило вождів районів Манавату і Вайрарапа заборонити полювання в гірському ланцюзі Шаблон. У лютому 1892 року були прийняті поправки в закон про охорону диких птахів, які робили полювання на гуй незаконним, однак серйозно вони не виконувалися. Після прийняття поправок до закону були створені острівні заповідники для перебування місцевих птахів, що були під загрозою зникнення. Хоча були зроблені спроби виловлення птахів з метою відправки в заповідник, жодна Гуйя туди не потрапила. Спроба перемістити гуй на острів Капіто була погано організованою. Жива пара гуй, призначена для поселення на острові в 1893 році, була привласнена Уолтером Буллером, який обійшов закон, щоб відправити їх назад в Англію в якості подарунка.
Герцог і Герцогиня Йоркська, король Георг V і королева Мері, згодом відвідали Нову Зеландію в 1901 році. На офіційній зустрічі з маорі в місті Роторуа, вождь племені взяв перо гуйї зі свого волосся і помістив його на капелюх лорда в знак поваги. Багато англійців і новозеландців хотіли наслідувати цю королівську моду і носити пір'я гуйї на капелюхах. Ціна хвостового пір'я досягла одного фунта стерлінгів, а кожне зроблене опудало птаха коштувало дванадцять фунтів. Деякі пір'я навіть продавалися за п'ять фунтів, а дзьоби самок гуйї поміщали в золоті оправи ювелірних виробів. У 1901 році Гуйя була виключена зі списку вимираючих видів. Остання спроба захистити Гуй зазнала невдачі, через те, що генеральний прокурор оголосив, що закону про захист пір'я не існувало.
Скорочення чисельності гуй в південній половині Північного острова відбувалося з різною швидкістю. Області, в яких спостерігалося різке зниження чисельності гуй в 1880 році, включали в себе гірський ланцюг Пукетоі і райони Тзра. Гуйя «рясно водилася» в деяких місцях на початку XX століття, в основному в районі Хокс-Бей і гірському ланцюзі Вайрарапа. У 1905 році на саміті Акатарава-Вайкане з'явилося повідомлення, що була виявлена зграя гуй, оцінена в 100—150 особин. У 1906 році вони як і раніше «рясно водилися» в верхів'ях річки Рангітікеі.
Остання офіційно підтверджена зустріч з гуйями відбулася 28 грудня 1907 року, коли В. В. Сміт побачив трьох птахів в гірських лісах Тзра. За непідтвердженими даними зникнення виду сталося трохи пізніше. Людина, знайома з видом, повідомила, що бачила трьох гуй в долині Голланс за Йоркською бухтою (між районами Петон і Істборн близько Веллінгтонської гавані), в районі змішаних букових лісів 28 грудня 1922 року. Про зустрічі з гуйєю також повідомлялося в 1912 і 1913 роках. Незважаючи на це, вчені з в Веллінгтона не підтвердили ці повідомлення. Останні достовірні відомості про Гуй приходять з лісу національного парку Ті Уревера: одна — з гори Урутава в 1952 році, а інша — в 1961 і 1963 роках. Дослідники вважають, що невелика кількість гуй могла зберегтися в гірському ланцюзі Уревера, але це дуже малоймовірно, тому що експедиції, з метою виявлення живого представника виду останнім часом не проводилось.
Студенти з Hastings Boys 'High School в 1999 році організували конференцію з метою розглянути можливе клонування гуйї. Плем'я Нгаті-хуіа погодилося підтримати експеримент, який передбачалось провести в університеті Отаго. Каліфорнійська інтернет-компанія запропонувала пожертвувати сто тисяч доларів. Однак Сенді Бартл, новозеландська завідуюча музею Те Папа Тонгарева, сказала, що повний геном з опудала гуйї отримати неможливо, через поганий стан ДНК, тому клонування навряд чи вдасться.
Heteralocha acutirostris là một loài chim trong họ Callaeidae.[2] Đây là loài Callaeidae lớn nhất đặc hữu của Đảo Bắc của New Zealand. Việc tuyệt chủng của nó trong đầu thế kỷ 20 có hai nguyên nhân chính. Nguyên nhân đầu tiên là do nạn săn bắt quá mức tràn lan để lấy da loài chim này làm mẫu vật nhồi bông trên toàn thế giới ở các bảo tàng và sưu tập tư nhân giàu có. Chúng cũng bị săn bắn để lấy lông đuôi dài nổi bật cho trang trí mũ thời trang tại địa phương. Nguyên nhân thứ hai gây tuyệt chủng là nạn phá rừng phổ biến rộng rãi ở các vùng đất thấp của đảo Bắc bởi những người định cư châu Âu để tạo ra đồng cỏ cho nông nghiệp. Hầu hết các khu rừng này là cổ đại, rừng nguyên sinh phức tạp sinh thái, và loài chim này không thể để tồn tại trong rừng thứ sinh tái tạo. Xác nhận cuối cùng nhìn thấy một con chim Huia là ngày 28 tháng 12 năm 1907 ở các dãy núi Tararua Ranges. Lần nhìn thấy đáng tin cậy hơn nữa gần Wellington đã được báo cáo cho đến khi năm 1922, và trong vườn quốc gia Te Urewera trong những năm 1960. Chim Huia thuộc về một họ chỉ có ở New Zealand, một họ quá cổ đại đến nỗi không tìm thấy của nó ở những nơi khác. Trước khi người châu Âu đến khu vực này, loài này đã hiếm hoi, giới hạn ở Ruahine, Tararua, Rimutaka và Kaimanawa dãy núi ở phía đông nam của đảo Bắc. Đây là loài lưỡng hình giới tính rõ rệt nhất ở hình dạng mỏ trong các loài chim trên thế giới. Mỏ của con cái dài, mỏng và cong xuống, trong khi của con trống ngắn và mập mạp, giống như của con quạ. Màu sắc bộ lông tương tự. Loài chim này sinh sống trong rừng, ở cả rừng núi và rừng thấp, chúng được cho là đã di chuyển theo mùa, sống ở khu vực có độ cao cao hơn vào mùa hè và giảm dần độ cao thấp hơn trong mùa đông. Chim Huia là ăn tạp và ăn côn trùng, ấu trùng và nhện, cũng như quả của một số ít các thực vật bản địa. Chim trống và chim mái sử dụng mỏ để ăn theo nhiều cách khác nhau: chim trống sử dụng mỏ đục gỗ mục, trong khi chim mái có mỏ dài hơn, linh hoạt hơn dùng dò mồi ở khu vực sâu hơn. Mặc dù chim Huia là thường xuyên được đề cập trong sách giáo khoa sinh học và điểu học do nó có đặc tính lưỡng hình nổi bật, không có nhiều được biết về sinh học của nó, nó ít được nghiên cứu trước khi nó được đưa tới tuyệt chủng. Huia là một trong những loài chim đã tuyệt chủng nổi tiếng nhất của New Zealand vì hình dạng mỏ của nó, vẻ đẹp của nó và vị trí đặc biệt trong văn hóa và truyền thống truyền khẩu của người Māori. Loài chim này được người Maori xem là Tapu (thiêng), và mặc da hoặc lông của nó đã được dành riêng cho những người có địa vị cao.
Tên chi, Heteralocha, xuất phát từ tiếng Hy Lạp cổ đại ἕτερος nghĩa là "khác biệt" và ἄλοχος "vợ".[3] Nó dùng để chỉ sự khác biệt nổi bật trong hình dạng mỏ giữa chim trống và chim mái. Tên cụ thể, acutirostris, xuất phát từ acutus trong tiếng Latin, có nghĩa là "nhọn sắc", và rostrum, có nghĩa là "mỏ", và đề cập đến chiếc mỏ của chim mái.[4].
John Gould mô tả Huia vào năm 1836 như là hai loài: Neomorpha acutirostris dựa trên một mẫu vật chim mái, và N. crassirostris dựa trên một mẫu vật chim trống-tên chi tiết crassirostris xuất phát từ tiếng Latin Crassus, có nghĩa là "dày" hoặc "nặng", và đề cập đến mỏ ngắn của chim trống. Năm 1840, George Robert Gray đề xuất danh pháp N. gouldii, với lập luận rằng không có danh pháp nào của Gould áp dụng được đối loài chim này.[5] Năm 1850, Jean Cabanis thay thế danh pháp Neomorpha, mà đã được trước đó được sử dụng cho một chi chim cu, bằng Heteralocha[3]. Năm 1888, Sir Walter Buller đã viết: "Tôi đã cho rằng đó là phù hợp hơn với các quy tắc được chấp nhận của danh pháp động vật để áp dụng hai danh pháp đầu tiên cho loài này bởi ông Gould và danh pháp Neomorpha đã được sử dụng trước đó trong ngành điểu học, cần chọn danh pháp Heteralocha theo đề xuất của tiến sĩ Cabanis cho dạng này "[6].
Huia dường như là những gì còn sót của sự mở rộng ban đầu của các loài sẻ ở New Zealand, và là loài lớn nhất trong ba thành viên của họ Callaeidae, chim yếm thịt New Zealand, những loài khác là chim lưng yên ngựa và Kōkako. Loài bà con thân thiết duy nhất của họ này là chim mũi khâu; mối quan hệ phân loại các loài chim khác vẫn phải được xác định[7]. Một nghiên cứu phân tử của các gen RAG-1 và c-mos hạt nhân của ba loài trong họ này tỏ ra không thuyết phục, dữ liệu được ủng hộ nhiều nhất là Kokako phân nhánh cơ sở hoặc Huia[8].
Các trầm tích bán hóa thạch và midden còn lại cho thấy rằng chim Huia đã từng phổ biến ở cả đồng bằng và núi rừng tự nhiên trên khắp đảo Bắc, kéo dài từ mũi cực bắc ở Cape Reinga[9] đến Wellington và dãy núi Aorangi ở xa về phía nam. Chỉ có một vài con chim Huia được biết đến từ các trầm tích hầm bẫy rộng rãi trong các vùng núi đá vôi của các khu vực hang động Waitomo và chúng là cũng hiếm hoặc vắng mặt trong các trầm tích thạch trong các trung tâm Bắc Đảo và vịnh Hawke; ường như có môi trường sống ưa thích không được cho làm tiêu biểu bởi các trầm tích được biết đến hiện nay. Phạm vi của loài chim này dường như đã xuất hiện đã thu nhỏ theo các khu định cư người Maori trong giữa thế kỷ thứ 12. Cho đến trước khi có khu định cư châu Âu vào những năm 1840, loài chim này đã được tìm thấy trong các khu rừng của miền Bắc Đảo Nam, phía nam của một tuyến từ dãy núi Raukumara ở phía đông, ngang qua dãy Kaimanawa, sông Turakina Rangitikei trong phía tây. Ở phía nam, phạm vi của nó mở rộng đến Wairarapa và dãy núi Rimutaka phía đông của Wellington. Báo cáo được thu thập bởi Walter Buller và waiata duy nhất (bài hát Māori) cho thấy chim Huia đã từng được tìm thấy trong Marlborough và huyện Nelson ở đảo Nam; tuy nhiên, nó chưa bao giờ được xác định trong các trầm tích hóa thạch giàu phía nam của eo biển Cook[10], và không có bằng chứng khác về sự hiện diện của này[4][11]. Chim Huia sinh sống ở hai loại rừng chủ yếu ở New Zealand. Chúng chủ yếu được tìm thấy trong rừng lá rộng ôn đới nơi có tầng dưới rậm, nhưng thỉnh thoảng cũng hiện diện ở rừng sồi phía Nam (Nothofagus). Loài chim này được quan sát thấy trong thực vật bản địa: Mataī (Prumnopitys taxifolia), Rimu (Dacrydium cupressinum), Kahikatea (Dacrycarpus dacrydioides), Rātā Bắc (Metrosideros robusta), Maire (Nestegis), Hinau (Elaeocarpus dentatus), Totara (Podocarpus totara), Rewarewa (Knightia excelsa), Mahoe (Melicytus ramiflorus), và Taraire (Beilschmiedia tarairi), và at sea level in Karaka (Corynocarpus laevigatus) các cây ở mũi Turakirae.Nó không bao giờ nhìn thấy trong rừng bị cháy hoặc đất được khai hoang cho nông nghiệp.[4]
Heteralocha acutirostris là một loài chim trong họ Callaeidae. Đây là loài Callaeidae lớn nhất đặc hữu của Đảo Bắc của New Zealand. Việc tuyệt chủng của nó trong đầu thế kỷ 20 có hai nguyên nhân chính. Nguyên nhân đầu tiên là do nạn săn bắt quá mức tràn lan để lấy da loài chim này làm mẫu vật nhồi bông trên toàn thế giới ở các bảo tàng và sưu tập tư nhân giàu có. Chúng cũng bị săn bắn để lấy lông đuôi dài nổi bật cho trang trí mũ thời trang tại địa phương. Nguyên nhân thứ hai gây tuyệt chủng là nạn phá rừng phổ biến rộng rãi ở các vùng đất thấp của đảo Bắc bởi những người định cư châu Âu để tạo ra đồng cỏ cho nông nghiệp. Hầu hết các khu rừng này là cổ đại, rừng nguyên sinh phức tạp sinh thái, và loài chim này không thể để tồn tại trong rừng thứ sinh tái tạo. Xác nhận cuối cùng nhìn thấy một con chim Huia là ngày 28 tháng 12 năm 1907 ở các dãy núi Tararua Ranges. Lần nhìn thấy đáng tin cậy hơn nữa gần Wellington đã được báo cáo cho đến khi năm 1922, và trong vườn quốc gia Te Urewera trong những năm 1960. Chim Huia thuộc về một họ chỉ có ở New Zealand, một họ quá cổ đại đến nỗi không tìm thấy của nó ở những nơi khác. Trước khi người châu Âu đến khu vực này, loài này đã hiếm hoi, giới hạn ở Ruahine, Tararua, Rimutaka và Kaimanawa dãy núi ở phía đông nam của đảo Bắc. Đây là loài lưỡng hình giới tính rõ rệt nhất ở hình dạng mỏ trong các loài chim trên thế giới. Mỏ của con cái dài, mỏng và cong xuống, trong khi của con trống ngắn và mập mạp, giống như của con quạ. Màu sắc bộ lông tương tự. Loài chim này sinh sống trong rừng, ở cả rừng núi và rừng thấp, chúng được cho là đã di chuyển theo mùa, sống ở khu vực có độ cao cao hơn vào mùa hè và giảm dần độ cao thấp hơn trong mùa đông. Chim Huia là ăn tạp và ăn côn trùng, ấu trùng và nhện, cũng như quả của một số ít các thực vật bản địa. Chim trống và chim mái sử dụng mỏ để ăn theo nhiều cách khác nhau: chim trống sử dụng mỏ đục gỗ mục, trong khi chim mái có mỏ dài hơn, linh hoạt hơn dùng dò mồi ở khu vực sâu hơn. Mặc dù chim Huia là thường xuyên được đề cập trong sách giáo khoa sinh học và điểu học do nó có đặc tính lưỡng hình nổi bật, không có nhiều được biết về sinh học của nó, nó ít được nghiên cứu trước khi nó được đưa tới tuyệt chủng. Huia là một trong những loài chim đã tuyệt chủng nổi tiếng nhất của New Zealand vì hình dạng mỏ của nó, vẻ đẹp của nó và vị trí đặc biệt trong văn hóa và truyền thống truyền khẩu của người Māori. Loài chim này được người Maori xem là Tapu (thiêng), và mặc da hoặc lông của nó đã được dành riêng cho những người có địa vị cao.
Существовали две возможные причины возникновения полового диморфизма в форме клюва гуйи. Первой возможной причиной была способность использования различных источников питания [24]. Подобная способность, возможно, возникла из-за отсутствия конкурентов в кормовой нише Северного острова [24]. Второй возможной причиной был цвет клюва, который резко отличался от основного оперения птицы [24]. По мнению некоторых исследователей, подобная расцветка клюва использовалась особями для того, чтобы привлечь друг друга [24]. Животные, использующие половой диморфизм для привлечения партнёра, часто имели яркую окраску или различные размеры частей тела, как гуйя. Было также высказано предположение о том, что длинный клюв использовался самками для того, чтобы срыгивать пищу во время кормления птенцов [24].
Другим, менее очевидным аспектом полового диморфизма гуйи является небольшая разница в размерах особей. Самцы были 45 см (18 дюймов) в длину, в то время как самки — 48 см (19 дюймов) [22]. Кроме того, самец имел хвост длиной около 20 см (7,8 дюйма) и размах крыла от 21 до 22 см[18]. Самка же имела хвост длиной от 19,5 до 20 см и размах крыла от 20 до 20,5 см[18].
Субфоссильные отложения и остатки экскрементов показывают, что гуйя когда-то была широко распространена в равнинных и горных лесах всего Северного острова [22], простирающегося от оконечности мыса Реинга (англ.) [27] до хребта Аоранги на юге. Среди обширного карстового отложения пещеры Ваитомо (англ.) были хорошо изучены лишь некоторые образцы костей гуйи. Остальные образцы либо отсутствовали, либо изредка попадались в ископаемых месторождениях центральной части Северного острова и Хокс-Бей [27]. Кажется, что местообитание гуйи было не таким идеальным, как предполагалось ранее. Возможно, что ареал сократился после заселения острова народом маори в начале XII века. Во время европейского заселения острова в 1840 году птица обитала только в лесах южной части Северного острова: в районе Раукумара (англ.) и горной цепи Каиманава (англ.) [22]. Этот ареал также охватывал район Вайрарапа (англ.) и горную цепь Римутака (англ.) [22]. Из данных, собранных Уолтером Буллером, следовало, что гуйя когда-то обитала в районах Марлборо и Нельсон Южного острова, хотя её останки там никогда не находили [28], так как не было никаких доказательств присутствия рассматриваемого вида в этой части Новой Зеландии [12][23].
Гуйя предпочитала в основном два типа леса Новой Зеландии: широколиственные и буковые. Разнообразие мест обитания гуйи наблюдалось также и в растительности. Основными растениями, в которых селилась гуйя, были: матаи (англ.), дакридиум кипарисовый, ногоплодник дакридиевидный, северная рата (англ.), маир, хинау, подокарп тотара, новозеландская жимолость (англ.), махойа (англ.), бейльшмидия и карака. Гуйи никогда не селились в выгоревших лесах или на сельскохозяйственных угодьях [29].
О том, как передвигалась гуйя, мало что известно. Скорее всего, она вела малоподвижный образ жизни [30]. Предполагалось, что гуйя совершала сезонные миграции, живя в горах летом и спускаясь в низменные леса зимой для того, чтобы переждать непогоду и холодные температуры на больших высотах [30]. Как и выжившие новозеландские скворцы, райские удоды и кокако, гуйя плохо летала. Она летала на короткие дистанции, редко находясь выше высоты дерева [30]. Очень часто она пользовалась своими сильными лапками. Гуйя пользовалась ими либо во время длинных прыжков по ветвям деревьев [22], либо во время подъёма, чтобы цепляться за ствол, причём хвост во время подъёма служил в качестве стабилизатора [21].
Гуйя вместе с райским удодом являлись двумя древесными видами насекомоядных птиц Новой Зеландии. Дятлы восточнее линии Уоллеса не встречались, так как их экологическая ниша была заполнена другими группами птиц, питавшимися личинками жуков в гниющей древесине. Таким образом, функцию дятла выполняли только две птицы подокарповых и буковых лесов: гуйя и новозеландский нестор-кака [31].
Гуйи питались в основном на гниющей древесине [30]. Несмотря на то, что гуйи в основном питались хищными личинками ночных жуков-усачей, их рацион на этом не ограничивался. Они питались уэтами, пауками, а также фруктами [22][30].
Гуйи часто находили насекомых и пауков в гниющей древесине, мхах и лишайниках, а также на земле. Гуйя охотились в одиночку, парами или небольшими стайками до пяти особей, которые вероятно являлись семейной группой [10]. Половой диморфизм клюва создал особые типы питания, резко отличающиеся между самцами и самками. Самец раскалывал своим клювом внешние слои гниющей древесины [31], в то время как самка проникала в норы личинок насекомых. У самца были хорошо развиты мышцы черепа, позволявшие ему быстрыми движениями вырывать части гниющей древесины [30]. Мускулатура и строение костей черепа и шеи полов немного отличались [31]. У гуйи были очень хорошо развиты жевательная мышца и затылочная кость, которые позволяли широко раскрывать клюв во время глотания[32]. Поймав добычу, гуйя сначала очищала её от жёстких частей, а затем проглатывала на лету[18].
Пара не вела совместную охоту, по крайней мере, не в строгом смысле этого слова. Этот тезис базировался на неверном понимании доклада орнитолога Уолтера Буллера [33], согласно которому самец и самка охотятся отдельно[34]. Согласно этому пониманию, ставшему частью экологического фольклора, самцы отрывали куски коры и открывали туннели личинок, тем самым позволяя самке глубоко пробираться при помощи длинного, гибкого клюва [28]. Скорее всего, различия в форме клюва представляют собой яркий пример дифференциации кормовой ниши (англ.), снижающей внутривидовую конкуренцию (англ.) между полами. Благодаря этой дифференциации вид пользовался различными источниками питания [35][36].
Процветание новозеландского леса в значительной мере зависит от плодоядных птиц, распространяющих семена. Около 70 % семян распространяются с помощью птиц, среди которых была и гуйя[37]. Трудно установить, какими фруктами питалась гуйя[37]. По мнению Буллера[37], наиболее вероятными растениями, которыми питалась гуйя, были хинау, голубиное дерево (англ.), ногоплодник дакридиевидный и различные виды копросмы [30]. Вымирание гуйи и других плодоядных птиц Новой Зеландии, таких как моа и новозеландский свистун, а также снижение численности таких представителей, как киви, пастушок-уэка и кокако, были обусловлены уничтожением нескольких ключевых видов растений новозеландского леса[37]. Для растений с плодами более 1 см в диаметре новозеландский плодоядный голубь остался единственным распространителем семян в данной экосистеме[37]. Новозеландский плодоядный голубь — довольно редкая птица, которая в некоторых районах Северного острова была безвозвратно утеряна[37]. Истощение птичьей фауны лесной экосистемы оказало значительное воздействие на такие процессы, как лесовосстановление и распространение семян[37].
Другие аспекты биологии гуйи, такие как вокализация птиц, также неизвестны [30], поэтому современные знания об этом виде основаны на немногочисленных фактах. Слухи были весьма разнообразными, однако в каждом из них была общая деталь — «своеобразный и странный, но в то же время мягкий и мелодичный как флейта» свист [30]. Имитация пения птицы сохранилась на записи поисковой команды Генара Хаумана в 1909 году[38]. Гуйи были очень тихими птицами, однако когда они начинали петь, их голоса могли распространяться на значительные расстояния. Некоторые голоса были слышны на расстоянии до 400 м (1300 футов) [30]. Голоса самцов и самок немного отличались друг от друга, хотя нет никаких подробностей. Голосовые возможности птиц были установлены по положению головы и шеи, угол между которыми составлял от 30 до 45 градусов по вертикали [30]. Большинство голосов гуйи можно было услышать ранним утром. На одной из записей было слышно, как гуйи пели в утреннем птичьем хоре (англ.) [10]. Птицы, находившиеся в неволе, также пели по утрам, создавая людям «большой дискомфорт» [10]. Как и белоголовая мохуа, гуйя вела себя очень необычно перед началом дождя. Во время дождя она начинала петь, так называемую, «счастливую и долгую песню» [10].
На гуйях паразитировало несколько видов вшей из семейства фтилоптерид[39], которые, вероятно, вымерли вместе с хозяином[40]. В 2008 году был описан новый вид клеща под названием Coraciacarus muellermotzfeldi, который также паразитировал на гуйях[41]. В то время, как клещи рода Coraciacarus присутствовали у многих воробьиных по всему миру, наличие данного паразита у гуйи считалось весьма загадочным явлением[41]. Первооткрыватели предположили, что клещ мог горизонтально передаваться только мигрирующими видами кукушек[41].
Тихие и социальные гуйи были моногамными птицами, они создавали пары на всю жизнь[23][30]. Птицы, как правило, гнездились парами, хотя иногда и группами по четыре и более особей[30]. Уолтер Буллер писал, что самцы и самки гуйи всегда находились близко друг к другу, постоянно издавая «низкое ласковое щебетание», даже тогда, когда они были в неволе [30]. Из записей Буллера также следовало, что дикие гуйи «сначала прыгали с ветки на ветку и раскрывали свои хвосты, а затем ласкали друг друга своими клювами, издавая вышеупомянутое щебетание» [30]. Во время периода ухаживания самцы, как правило, кормили самок [30]. Данное поведение было обусловлено способностью самца продемонстрировать самке свои навыки ухаживания. Утверждение, что самец кормил самку во время высиживания яиц, «не имеет доказательств» [10]. Если убивали самца, самка «начинала сильно тосковать по своему супругу и в конце концов умирала от горя через 10 дней» [33]. Из воспоминаний некоего маори:
Я всегда рассказывал старшим, что гуйи всегда жили в любви ... если первым погибал самец, самка вскоре умирала от горяОдин из маори, XIX век [17]
Гуйя не боялась людей, поэтому поймать её не составляло особого труда. По мнению маори, самок гуйи можно было поймать даже рукой [17][20].
Мало что известно о размножении гуйи, несмотря на описания двух яиц и четырёх гнёзд [10]. Единственное известное яйцо гуйи хранится в новозеландском музее Те Папа Тонгарева (англ.)[42]. Спаривание, строительство гнезда, откладывание яиц и забота о птенцах, как полагают учёные, начинались поздней весной и заканчивались в октябре — ноябре [10][18][23]. Считалось, что самец и самка высиживали яйца поодиночке [30], выбирая определённую территорию и оставаясь на ней всю жизнь [30]. Гуйя, судя по всему, делала один выводок за сезон [10], а количество яиц в кладке варьировалось от одного экземпляра до пяти штук [10]. Яйца были серого цвета с фиолетовыми или коричневыми крапинками [10], а их размеры составляли 45 на 30 мм [10]. В основном высиживала яйцо самка, хотя существует свидетельство о том, что самец также был наседкой [10]. Инкубационный период яиц также неизвестен [10]. После вылупления птенцов яичная скорлупа, по-видимому, выбрасывалась из гнезда взрослыми особями [10]. Размер выводка, как правило, составлял один или два птенца, хотя встречались и три [10]. Гнёзда строились в разнообразных местах: в мёртвых деревьях, неприступных больших стволах, дуплах или около поверхности земли [10]. Некоторые гнёзда были покрыты растительностью или лианами [10]. Гнездо представляло собой большую тарелку до 350 мм в диаметре и 70 мм в глубину с толстым навесом из сухой травы, листьев и стеблей травянистых растений [10]. В центр небольшого, неглубокого углубления из мягких материалов, травы и ветоши помещались яйца [22][23][30]. После вылупления молодые гуйи питались с семейной группой в течение трёх месяцев, а по достижению половой зрелости покидали гнездо [10].
Во времена маори белая цапля и гуйя не были редкими птицами, так как охота на них строго регламентировалась обычаями и верованиями этого народа [43]. Подобное бережливое отношение маори к птице объяснялось тем, что её перья сильно ценились среди людей высокого ранга [43]. Смелый и любознательный характер гуйи делал её очень лёгкой добычей [20][23]. Маори сначала привлекали гуйю при помощи имитации её голоса, а затем ловили её, используя тари (резной шест с петлёй на конце) или сеть[23][33]. Иногда, чтобы получить перья птицы, маори убивали её при помощи палок или длинного копья[23] [33]. Очень часто маори пользовались тесной связью супругов, чтобы захватить одного из них[23][33]. Мнение по поводу качества мяса гуйи — весьма неоднозначное. Хотя маори и не охотились на гуйю с целью добычи её мяса, по мнению некоторых маори, она являлась «хорошей едой» для пирогов или приправленного рагу[17][30]. Другие же маори считали мясо гуйи «жёстким и непригодным в пищу» [30].
Хотя ареал гуйи был ограничен лишь южной частью Северного острова, их хвостовые перья ценились очень высоко. Этими перьями маори обменивались между племенами для получения таких ценных товаров, как поунаму (англ.) и акульи зубы [12][20]. Также эти перья вручались вождям племён в качестве знака дружбы и уважения. Благодаря этому, перья достигали далёкого севера и крайнего юга Новой Зеландии [12][20][23]. Эти перья также помещались в резные ящики под названием «вака-хуиа» (англ.), которые висели на потолке домов вождей [12][23]. Перья гуйи надевались на похоронах, а также использовались для украшения головы покойного[23][44]. Из перьев также делали маререко — древний головной убор, состоявший из двенадцати перьев гуйи [12][45]. Высоко ценилась и похоиа — украшение из шкурки гуйи. Это украшение изготавливалось следующим образом: у мёртвой птицы сначала сдирали шкурку вместе с клювом, черепом и шеей, удаляя при этом лапки и крылья [12][23], а затем тщательно высушивали на солнце [17]. В конце концов получалось украшение, которое можно было носить на шее или ушах [17]. Сушёные головы гуйи также носили в качестве дорогой подвески под названием нгуту хуиа[12]. Захваченную гуйю держали в маленькой клетке так, чтобы можно было легко и полностью ощипывать хвост [17][20].
Маори также держали гуйю в качестве домашнего животного. Как и новозеландских туй, их можно было обучить нескольким словам [17]. Существуют также записи голоса ручных гуй, хранившиеся европейскими поселенцами в маленькой деревне Тараруа [20].
В Новой Зеландии было выпущено несколько почтовых марок с изображением гуйи[46][47], а также новозеландские шестипенсовые монеты, находившиеся в обращении с 1933 по 1966 год. Степень известности гуйи в Новой Зеландии была настолько высокой, что она находит своё отражение в большом количестве различных географических объектов, названных в честь этого вида. На Северном острове существует несколько дорог и улиц, названных в честь гуйи [12]. Несколько улиц в Веллингтоне (в том числе Шоссе Гуйи в Дейс-Бей (англ.) — недалеко от Регионального парка Ист-Харбор (англ.), где этот вид наблюдался в последний раз) и Окленде (район Гуйя Ваитакере (англ.)) также назван в честь гуйи [12]. Река на западном побережье Южного и горная цепь Хуиарау (англ.) в центральной части Северного островов также носят название этой птицы [12]. В горной цепи Хуиарау этот вид водился в большом изобилии [12]. «Хуиарау» в переводе с языка маори означает «сто гуй» [30]. Гуйя в качестве эмблемы присутствует у входа бассейна Лоуэр Хатт (англ.), винзавода Марлборо и издательства Huia Publishers (англ.), выпускающего книги и литературу на маорийском языке [12]. С конца XIX века в честь гуйи люди начали называть своих детей[23]. Имя Гуйя всё ещё используется в Новой Зеландии как среди женского, так и среди мужского населения (например, Гуйя Эдмондс (англ.))[23].
Очень редкие хвостовые перья вымерших гуй стали лакомым кусочком в среде коллекционеров. В июне 2010 года одно хвостовое перо гуйи, ставшее впоследствии самым дорогим за всю историю, было продано на аукционе в Окленде за 8000 новозеландских долларов[48]. Предыдущий рекорд составил 2800 американских долларов (или 4000 новозеландских долларов)[48].
До появления людей в Новой Зеландии гуйя встречалась на всём Северном острове [22]. Маори прибыли в Новую Зеландию около 1200-х годов, а европейские поселенцы — только в 1840 году [22]. В результате разрушения среды обитания и охоты ареал гуйи сократился до южной границы Северного острова [22]. Тем не менее, давление маори на гуйю в некоторой степени было ограничено верованиями и традициями. Охотничий сезон действовал с мая по июль, когда оперение птиц было в прекрасном состоянии, а рахуйи (запрет на охоту) — в течение оставшегося весенне-летнего периода[23]. Резкое снижение численности гуйи после европейского освоения острова было обусловлено, главным образом, двумя хорошо задокументированными факторами: широкой вырубкой лесов и чрезмерным промыслом.
Как и вымирание других новозеландских птиц, таких как новозеландские свистуны в XIX веке, снижение численности гуйи было плохо изучено. Сильная вырубка лесов, происходившая на Северном острове в то время, особенно в низинах южной оконечности бухты Хоука, районах Манавату (англ.) и Вайрарапы (англ.), была обусловлена стремлением европейских поселенцев очистить землю под сельское хозяйство [17][23]. Гуйя была особенно уязвима из-за этого фактора, так как она могла жить только в первичных лесах, в которых было много гниющих деревьев, заполненных личинками насекомых [21][23]. Несмотря на то, что горные леса не были вырублены, низменные были систематически уничтожены [22][23]. Уничтожение низменных лесов, несомненно, серьёзно повлияло на снижение численности гуйи[23][44]. Снижение численности могло бы стать особенно катастрофическим, если бы гуйи спускались в низины на зимовку[23][44]. Подобного мнения придерживаются многие исследователи [30].
Похоже, что хищничество интродуцированных видов млекопитающих, таких как чёрная крыса, кошка и куницы, стало дополнительным фактором снижения численности гуйи. Интродукция этих животных в Новую Зеландию акклиматизационными обществами (англ.) достигла своего пика в 80-е годы XIX века, совпавшие с периодом особенно резкого сокращения численности гуйи [12]. Поскольку гуйя большую часть времени проводила на земле, она была особенно уязвима для хищников [21][22]. Ещё одной гипотетической причиной вымирания являются экзотические паразиты и болезни[49], завезённые из Азии обыкновенной майной.
Разрушение среды обитания и хищничество интродуцированных видов животных были угрозой для многих новозеландских птиц. Однако гуйя, помимо разрушения среды обитания и хищничества интродуцированных видов, испытала огромное давление со стороны охотников. Из-за своего яркого выраженного полового диморфизма и своей красоты гуйя стала основным объектом изготовления чучел для богатых европейских коллекционеров [50] и музеев по всему миру[23][30]. Эти лица и учреждения были готовы платить крупные суммы денег за хорошие чучела, спрос на которые в то время был весьма велик [50]. Этот дополнительный фактор создал сильный финансовый стимул для охотников Новой Зеландии [50]. Эта охота изначально проводилась натуралистами [50]. Австрийский таксидермист Андреас Райшек (англ.) для венского музея естествознания за 10 лет создал 212 чучел гуй[23], а новозеландский орнитолог Уолтер Буллер во время экспедиции на Римутаку (англ.) в 1883 году — 18[23]. Из записей Буллера также следовало, что в районах Манавату (англ.) и Акитио (англ.) 11 маори добыли 646 шкурок гуй [22][33]. Несколько тысяч гуй в рамках этой торговли было вывезено за границу [21]. Развитие транспортной инфраструктуры в низменных лесах ещё больше усугубило ситуацию: сотни гуй отстреливались около дорог и железнодорожных станций [30].
Пока мы смотрели и любовались картиной жизни птиц, пара гуй, не произнося ни звука, появилась на верхней ветке дерева, лаская друг друга своими красивыми клювами в тот момент, когда заряд дроби повалил их обоих на землю. Это было так трогательно, что был почти рад, что этот выстрел осуществил не я. Впрочем, это не помешало мне присвоить два прекрасных экземпляра этих птиц.Уолтер Буллер, XIX век [51] Необузданная и нерациональная охота мотивировалась не только финансовыми соображениями: она имела также и более философский, фаталистический аспект [50]. Расхожим мнением среди новозеландских европейцев XIX века была ущербность всего колониального в сравнении с европейским [52]. Предполагалось, что новозеландские лесные растения и животные будут быстро вытеснены более энергичными и конкурентоспособными европейскими видами [52]. Эта идея о неминуемой гибели привела к выводу, что сохранение родной биомассы бессмысленно и бесполезно [52]. Следуя этой идее, викторианские коллекционеры сосредоточили свои усилия на приобретении хороших экземпляров редких животных до их исчезновения [50].
Существовали некоторые попытки сохранить гуйю, но они были малочисленными, плохо организованными и слабо соблюдавшимися юридически. Новозеландское движение за сохранение дикой природы по-прежнему находилось в зачаточном состоянии[23]. Последовательное резкое снижение численности гуйи в 1860 году [12] и конце 1880-х годов вынудило вождей районов Манавату и Вайрарапа запретить охоту в горной цепи Тараруа (англ.)[21]. В феврале 1892 года были приняты поправки в закон об охране диких птиц, делавшие убой гуй незаконным, однако всерьёз они не выполнялись [21]. После принятия поправок в закон были созданы островные заповедники для находившихся под угрозой исчезновения местных птиц, однако в новых заказниках, в том числе в Капити, Литтл-Барриер и Резольюшен, гуйи никогда не водились [12]. Хотя и были предприняты попытки захвата птиц с целью отправки в заповедник, ни одна гуйя туда не попала. Попытка переместить гуй на остров Капити была плохо организованной [21]. Живая пара гуй, предназначенная для поселения на острове в 1893 году, была присвоена Уолтером Буллером, который обошёл закон, чтобы отправить их обратно в Англию в качестве подарка для лорда Ротшильда (англ.) вместе с последней живой парой хохочущих сов [52].
Герцог и Герцогиня Йоркская, король Георг V и королева Мэри, впоследствии посетили Новую Зеландию в 1901 году [21][30]. На официальной встрече с маори в городе Роторуа вождь племени взял перо гуйи из своих волос и поместил его на шляпу лорда в знак уважения [21][30]. Многие англичане и новозеландцы хотели подражать этой королевской моде и носить перья гуйи на шляпах. Цена хвостовых перьев достигла одного фунта стерлингов, а каждое сделанное чучело птицы стоило двенадцать фунтов [21]. Некоторые перья даже продавались за пять фунтов [21], а клювы самок гуйи помещались в золотые оправы в качестве ювелирного изделия[53]. В 1901 году гуйя была исключена из списка охраняемых видов[23]. Последняя попытка защитить гуйю потерпела неудачу, когда генеральный прокурор объявил, что закона о защите перьев не существовало [21].
Сокращение численности гуйи в южной половине Северного острова происходило со значительно разной скоростью. Области, в которых наблюдалось резкое снижение численности гуйи в 1880 году, включали в себя горную цепь Пукетои, долину Хатт (англ.), районы Тараруа и Пахиатуа (англ.) — Данневирке (англ.) [30]. Гуйя довольно «обильно водилась» в некоторых местах в начале XX века, в основном в Хокс-Бей и горной цепи Вайрарапа [12]. В 1905 году на саммите Акатарава-Вайкане появилось сообщение, что была обнаружена стая гуй, оценённая в 100—150 особей [12]. В 1906 году они по-прежнему «обильно водились» в верховьях реки Рангитикеи, однако последняя встреча состоялась только через год [12].
Последняя официально подтверждённая встреча с гуйями состоялась 28 декабря 1907 года, когда некий В. В. Смит увидел трёх птиц в горных лесах Тараруа [22]. По неподтверждённым данным исчезновение вида произошло немного позже. Человек, знакомый с видом, сообщил, что видел трёх гуй в долине Голланс за Йоркской бухтой (между районами Петон[en] и Истборн[en] около Веллингтонской гавани), в районе смешанных буковых и подокарповых лесов 28 декабря 1922 года [21]. О встречах с гуйей также сообщалось в 1912 и 1913 годах [12]. Несмотря на это, учёные из Те Папа Тонгарева (англ.) в Веллингтоне не подтвердили эти сообщения [12]. Последние достоверные сведения о гуйе приходят из леса национального парка Те Уревера: одно — с горы Урутава в 1952 году, а другое — с озера Ваикареити (англ.) в 1961 и 1963 годах [12]. Исследователи считают, что небольшое число гуй могло сохраниться в горной цепи Уревера, но это весьма маловероятно, так как экспедиций с целью обнаружения живого представителя вида в последнее время не проводилось [21][23].
Студенты из Hastings Boys’ High School (англ.) в 1999 году организовали конференцию с целью рассмотреть возможное клонирование гуйи[54][55]. Племя Нгати-хуиа (англ.) согласилось поддержать эксперимент, который предполагалось провести в университете Отаго (англ.), а калифорнийская интернет-компания предложила пожертвовать сто тысяч долларов[56]. Однако Сэнди Бартл, новозеландская хранительница музея Те Папа Тонгарева, сказала, что полный геном из чучела гуйи получить невозможно из-за плохого состояния ДНК, поэтому клонирование вряд ли удастся[57].
|accessdate= (справка на английском) Существовали две возможные причины возникновения полового диморфизма в форме клюва гуйи. Первой возможной причиной была способность использования различных источников питания . Подобная способность, возможно, возникла из-за отсутствия конкурентов в кормовой нише Северного острова . Второй возможной причиной был цвет клюва, который резко отличался от основного оперения птицы . По мнению некоторых исследователей, подобная расцветка клюва использовалась особями для того, чтобы привлечь друг друга . Животные, использующие половой диморфизм для привлечения партнёра, часто имели яркую окраску или различные размеры частей тела, как гуйя. Было также высказано предположение о том, что длинный клюв использовался самками для того, чтобы срыгивать пищу во время кормления птенцов .
Другим, менее очевидным аспектом полового диморфизма гуйи является небольшая разница в размерах особей. Самцы были 45 см (18 дюймов) в длину, в то время как самки — 48 см (19 дюймов) . Кроме того, самец имел хвост длиной около 20 см (7,8 дюйма) и размах крыла от 21 до 22 см. Самка же имела хвост длиной от 19,5 до 20 см и размах крыла от 20 до 20,5 см.
兼嘴垂耳鸦，又名北岛垂耳鸦，肉垂鸟，是一种产于新西兰的特有鸟，已经绝灭。
人类最后一次观察到此鸟，是1907年12月28日，鸟类研究学者W. W. Smith观察到的3只。其绝灭的准确原因仍不十分明晰，但很可能是由于栖息地的减少伴随人类的捕杀和种群的疾病。在兼嘴垂耳鸦灭绝之前，已经有西方学家对其进行过少量的研究。
兼嘴垂耳鸦的两翼呈蓝黑的，颔骨和下颚之间的肉坠呈亮橙色，尾羽末端呈白色，全身羽毛呈黑色。
兼嘴垂耳鸦最大的特点是雌雄个体的喙构造有根本不同，这在已知鸟类中是独一无二的。雄鸟的喙短（一般约6厘米）而直，而雌鸟的喙长（可达10厘米）而弯，这是很显著的两性异形。雌雄嘴形各异的适应性不明，有人认为雌雄会合作取食，雄鸟凿腐木，雌鸟寻取蛴螬。
兼嘴垂耳鸦的飞行能力较差，主要依赖行走。通常是边走边发出尖叫，以确保其他同类伙伴能够跟上。1909年，一个垂耳鸦研究小组记录了人类模仿垂耳鸦的叫声。这种鸟类当地语言的名称，很可能也源自它的叫声。
兼嘴垂耳鸦的亚化石标本曾经在新西兰北岛发现，但是有文字记载的该鸟活体发现，仅有欧洲殖民者记录的该岛以外南部地区的发现，主要集中在里姆塔卡山脉（Tararua and Rimutaka Ranges）。此外，在怀塔克雷山脉（Waitakere Ranges）许多发现该鸟的地区，经常以其名称命名。
鸟喙结构的两性异形使兼嘴垂耳鸦的雌鸟和雄鸟在觅食方式上有根本的不同。雄鸟主要靠它的硬喙啄开树木的表层木质以取得食物，而雌鸟则是使用长喙触及到树木较深的内部以获得食物，如藏在树木中的虫蛹等。对雄鸟头部和颈部的肌肉解剖发现，雄鸟可以将嘴插入腐朽的树木内，靠张嘴将其裂开。垂耳鸦的主要食物包括，昆虫及虫蛹、蜘蛛和小浆果。
兼嘴垂耳鸦为一夫一妻制，一般理解，雌雄个体喙结构的不同可为两性间相互协作共同觅食带来很大便利，鸟类研究学家Buller曾将两只雌雄兼嘴垂耳鸦捕获后进行研究，也大致得出了这种结论，以至于后来很多报告都援引观点，几乎成定论。但事实上，兼嘴垂耳鸦的觅食行为上，并不存在显著的异性间的相互协作现象，因为对两只个体在人工饲养条件下进行研究，鸟类间觅食的竞争力将大大降低，其获得的结果并不准确，而在自然界真实的生存环境中，觅食上的竞争也有利于整个物种获得更广阔的觅食空间和更强的生存能力。
垂耳鸦的繁殖季节为早夏，它们会筑建一个茶托形的窝，一般直径35厘米左右，每次会产下2至4枚三四厘米左右的蛋。
包括沃尔特·布勒（Walter Buller）在内的少数几位自然学家曾提出，这种鸟类在欧洲殖民者到达之前已经灭亡。但多数观点，包括较为权威的世界自然保护联盟发布的濒危物种红色名录中，也明确兼嘴垂耳鸦绝灭于1907年[1]，即意味着殖民者到来之后。
新西兰当地土著毛利人的首领喜欢佩戴垂耳鸦带有白边的黑色尾翎，用以显示自己的地位，毛利人也将其视为宝贵的财富。在殖民者进入后，这种羽毛后来成为新西兰白人女性象征社会地位的饰物。因此，垂耳鸦长期受到捕捉。
兼嘴垂耳鸦的逃生能力较差，只要模仿它们的叫声，将它们吸引至附近，便很容易将其捕获。1888年，一只由11名当地毛利人组成的队伍，曾在玛纳瓦图峡谷（Manawatu Gorge）和阿基修（Akitio）之间的森林中获得了646张垂耳鸦的外皮。1892年2月，当地政府下令禁止逮捕垂耳鸦，但是禁令的执行并不认真，大量的垂耳鸦仍继续遭到捕杀。1901年，英国当时的约克公爵，即后来的乔治五世到访新西兰，在他戴过一件兼嘴垂耳鸦尾翎做成的帽子之后，一时间，整个社会狂热地推崇兼嘴垂耳鸦的羽毛，甚至一根羽毛曾达到1英镑的价格。当时的新西兰总督兰夫利伯爵五世Uchter（Uchter Knox, 5th Earl of Ranfurly）曾尝试针对兼嘴垂耳鸦进行更严格的法律保护，但还没有具体实施，兼嘴垂耳鸦便已经灭绝了。最后一次可信的发现发生在1907年12月28日，此后没有多久，这个物种就被宣告绝灭。
此后，有熟悉此种鸟的人曾报告1922年12月28日，在新西兰惠灵顿约克湾（York bay）伊斯特本小镇（Eastbourne）后面的高兰山谷（Gollans valley）中发现过兼嘴垂耳鸦。而此前，也已经有报告显示该地区曾多次发现此鸟（1912年和1913年有多次报道），这片区域长有大量山毛榉和罗汉松科的树木，是兼嘴垂耳鸦理想的生活环境，但遗憾的是，惠灵顿博物馆派出自然学家对该地区进行考查，却未发现任何线索。
兼嘴垂耳鸦，又名北岛垂耳鸦，肉垂鸟，是一种产于新西兰的特有鸟，已经绝灭。
人类最后一次观察到此鸟，是1907年12月28日，鸟类研究学者W. W. Smith观察到的3只。其绝灭的准确原因仍不十分明晰，但很可能是由于栖息地的减少伴随人类的捕杀和种群的疾病。在兼嘴垂耳鸦灭绝之前，已经有西方学家对其进行过少量的研究。
保全状況評価[1] EXTINCT
分類 界 : 動物界 Animalia 門 : 脊索動物門 Chordata 亜門 : 脊椎動物亜門 Vertebrata 綱 : 鳥綱 Aves 目 : スズメ目 Passeriformes 科 : ホオダレムクドリ科 Callaeatidae 属 : Heteralocha 種 : ホオダレムクドリホオダレムクドリ （Heteralocha acutirostris） はスズメ目ホオダレムクドリ科に属する鳥の一種で、ニュージーランド北島の南部に生息していたが、すでに絶滅した。
体長50cmほど。羽の色は黒で尾羽の先端が白、クチバシの根元に赤い肉だれがあり、ホオダレムクドリの名はそこからつけられた。森に住み、木の中の虫を食べていたという。オスとメスでクチバシの形が違う奇妙な鳥として知られ、オスは普通のスズメのような短いクチバシだが、メスのクチバシは細長く下向きに曲がっている。このため、最初は別の種の鳥と考えられていたこともあった。この違いについて、オスとメスが協力してエサをとるためとする資料が多いが、別々のエサのとり方をすることで生存の可能性を高めようとしたものとする説もある。
ホオダレムクドリの絶滅の原因については、移入動物の食害、森林の伐採などが原因として考えられている。マオリ族の酋長が白い尾羽を髪飾りとして使っていたことや、1900年前後にニュージーランドを訪問したヨーク公（後の英国王ジョージ5世）が、贈られたホオダレムクドリの羽を帽子に付けてそれがファッションとして流行したことなどから羽飾り目的の捕獲も原因の一つと言われている。ホオダレムクドリの数は19世紀末に減り始めたとされ、最終的に絶滅したのは、1907年のことである。
