Geleedpotigen (Arthropoda) zijn koudbloedige dieren met een uitwendig skelet van chitine, eventueel versterkt met calciumcarbonaat, waarvan de poten een aantal gewrichten hebben. Hun lichaam is gesegmenteerd, waarbij verschillende ondergroeperingen kunnen zijn ontstaan (tagmosis, versmelting/samengroeiing van een aantal segmenten), bijvoorbeeld bij spinnen in een kopborststuk en achterlijf, bij insecten in een kop, borststuk en achterlijf. Ze vormen de grootste stam van het dierenrijk en komen in alle leefomgevingen (land, zoet water en zout water) voor. De insecten alleen al tellen, exclusief niet-ontdekte soorten, ongeveer 5-10 miljoen soorten,[1] en volgens sommige theorieën wel 30 miljoen, maar voor 1980 waren er slechts 200.000 soorten beschreven; in 2008 zijn dat er al 1.000.000.
Tot de Arthropoda behoren de zespotigen (voornamelijk insecten), de (achtpotige) spinachtigen, de (tien tot veertienpotige) kreeftachtigen, de duizendpotigen (duizend- en miljoenpoten) en de uitgestorven trilobieten.
Ongeveer vier op de vijf diersoorten op aarde zijn geleedpotigen.
De geleedpotigen worden in vier groepen (onderstammen) ingedeeld. De groepen onderscheiden zich in diverse morfologische kenmerken van elkaar. Belangrijke punten zijn de vergroeiingen van de segmenten (tagmosis) en de aan- of afwezigheid van bepaalde ledematen aan de segmenten. Een oersegment van een geleedpotige heeft 2 paar ledematen. Het bovenste paar heeft de functie van een kieuw en is geveerd, het onderste paar wordt gebruikt om op te lopen. In veel gevallen is slechts een van de twee paar ledematen per segment aanwezig. De ledematen kunnen ook van functie zijn veranderd tot voelsprieten (antennes), vleugels of monddelen.
Er zijn weleens voorstellen gedaan dat deze groepen polyfyletisch zijn en dus onafhankelijk van elkaar zijn ontstaan. De overwegende opinie bij onderzoekers is echter dat de geleedpotigen evolutionair gezien één groep vormen.
In de jaren 70 werden de uit het Cambrium afkomstige fossielen van de Burgess Shale nauwkeurig bestudeerd. Het meest voorkomende fossiel in de Burgess Shale is Marrella, dat eerder werd ingedeeld bij de trilobieten. Het bleek echter dat Marrella in geen van de vier bekende groepen kon worden ondergebracht: Marrella heeft twee paar uitsteeksels aan de kop, beide voor de mond geplaatst. In moderne indelingen van de Geleedpotigen wordt het daarom vaak met enkele verwante soorten in een eigen onderstam geplaatst, de Marrellomorpha.
Ook met toevoeging van de Marrellomorpha blijven er echter nog fossiele geleedpotigen uit de Burgess Shale en andere paleozoïsche vindplaatsen waarvan de indeling niet duidelijk is, zoals Yohoia, Burgessia en Branchiocaris.
Geleedpotigen (Arthropoda) zijn koudbloedige dieren met een uitwendig skelet van chitine, eventueel versterkt met calciumcarbonaat, waarvan de poten een aantal gewrichten hebben. Hun lichaam is gesegmenteerd, waarbij verschillende ondergroeperingen kunnen zijn ontstaan (tagmosis, versmelting/samengroeiing van een aantal segmenten), bijvoorbeeld bij spinnen in een kopborststuk en achterlijf, bij insecten in een kop, borststuk en achterlijf. Ze vormen de grootste stam van het dierenrijk en komen in alle leefomgevingen (land, zoet water en zout water) voor. De insecten alleen al tellen, exclusief niet-ontdekte soorten, ongeveer 5-10 miljoen soorten, en volgens sommige theorieën wel 30 miljoen, maar voor 1980 waren er slechts 200.000 soorten beschreven; in 2008 zijn dat er al 1.000.000.
Tot de Arthropoda behoren de zespotigen (voornamelijk insecten), de (achtpotige) spinachtigen, de (tien tot veertienpotige) kreeftachtigen, de duizendpotigen (duizend- en miljoenpoten) en de uitgestorven trilobieten.
Ongeveer vier op de vijf diersoorten op aarde zijn geleedpotigen.