Els sèssils (Sessilia) són un ordre de toràcics, coneguts com bàlans o glans de mar.
Formen un grup monofilètic i probablement es deriven dels pedunculats .[1]
Aquest ordre està dividit en tres subordres:
Sessilia is an unranked clade of barnacles, comprising the barnacles without stalks, or acorn barnacles. They form a monophyletic group and are probably derived from stalked or goose barnacles.[3] Sessilia is divided into two orders. The Verrucomorpha contain two families, Verrucidae and Neoverrucidae, and the remaining 14 families are in the order Balanomorpha.[4][2][5]
Sessilia is an unranked clade of barnacles, comprising the barnacles without stalks, or acorn barnacles. They form a monophyletic group and are probably derived from stalked or goose barnacles. Sessilia is divided into two orders. The Verrucomorpha contain two families, Verrucidae and Neoverrucidae, and the remaining 14 families are in the order Balanomorpha.
Los balanos o picorocos (orden Sessilia), son crustáceos filtradores que viven fijos a superficies duras como rocas en la zona intermareal, a objetos flotantes o a conchas de moluscos.
Algunas especies de balanos son pelágicas y se encuentran con frecuencia en animales marinos u otros objetos flotantes. Las especies intermareales dependen más del movimiento del agua que del movimiento de sus cirros para alimentarse por lo que se encuentran fundamentalmente en costas expuestas.
El orden Sessilia se divide en los siguientes subórdenes y familias:[2]
Los balanos o picorocos (orden Sessilia), son crustáceos filtradores que viven fijos a superficies duras como rocas en la zona intermareal, a objetos flotantes o a conchas de moluscos.
Sessilia est un ordre de crustacés cirripèdes sessiles, qui regroupe des animaux à coquille dure appelés « balanes ».
Selon World Register of Marine Species (23 février 2016)[1] :
Sessilia est un ordre de crustacés cirripèdes sessiles, qui regroupe des animaux à coquille dure appelés « balanes ».
O arneiro,[2][3] arneirón[3] ou arneste[3][a] son crustáceos da subclase dos cirrípedes e da orde Sessilia[4]
A orde conta con varias especies. Son organismos con coiraza cónica ou cilíndrica que se atopan habitualmente apegados a superficies rochosas da costa, a crustáceos como mexillóns,[5] ou a estruturas artificiais como os cascos dos barcos[6].
En Galicia destaca a especie invasora Austrominius modestus, que describiu Darwin en 1854 e que é orixinaria de Australia e Nova Zelandia[6][7]. Foi introducida por dispersión natural en 1943 pola costa sueste do Reino Unido,[8] estendéndose despois por Galicia[9] nos anos 50[10] ; inda que desde aquela a súa poboación foi diminuíndo. Esta especie é competidora con Semibalanus balanoides e Chthamalus montagui.[10]
Arneiros, posiblemente Chthamalus stellatus, e algunha lapa nunha zona de intermareal da costa de Newquay, Cornualles, Inglaterra.
Mexillóns da especie Mytilus edulis con arneiros que poderían ser Chthamalus spp. ou Semibalanus balanoide na costa de Kerry, Irlanda.
Cnidarios e aneiros, que son sésiles, competindo polo espazo da zona intermareal.
O arneiro, arneirón ou arneste son crustáceos da subclase dos cirrípedes e da orde Sessilia
A orde conta con varias especies. Son organismos con coiraza cónica ou cilíndrica que se atopan habitualmente apegados a superficies rochosas da costa, a crustáceos como mexillóns, ou a estruturas artificiais como os cascos dos barcos.
En Galicia destaca a especie invasora Austrominius modestus, que describiu Darwin en 1854 e que é orixinaria de Australia e Nova Zelandia. Foi introducida por dispersión natural en 1943 pola costa sueste do Reino Unido, estendéndose despois por Galicia nos anos 50 ; inda que desde aquela a súa poboación foi diminuíndo. Esta especie é competidora con Semibalanus balanoides e Chthamalus montagui.
Zeepokken (Sessilia) zijn een orde van kreeftachtigen. Ze lijken op het eerste gezicht niet op krabben of garnalen, maar behoren evenwel tot de rankpootkreeften (Cirripedia). Ze zetten zich vast op verscheidene oppervlaktes: op hout, op stenen, op schelpen en zelfs op de huid van walvissen en het schild van zeeschildpadden.
De behuizing is vaak wit en steenhard. De vorm kan kegelvormig zijn maar in dichtbegroeide populaties kunnen ze tot hoge zuilen uitgroeien. Ze bestaan uit een huisje van zes kalkplaatjes, met een dekseltje dat uit twee kalkplaatjes is gevormd (tergum en scutum). De larven van zeepokken hebben nog geen schelp en zwemmen vrij rond. Sommige zeepokken leven volledig ingebed in hun gastheer, zoals in de binnenrand van de schelp van de wulk (Buccinum undatum), vooral als die bewoond is door zijn secundaire bewoner: de gewone heremietkreeft (Pagurus bernhardus).
De zeepok leeft op verscheidene plaatsen, maar komt vooral voor in getijdengebieden. Ze kunnen voorkomen bij golfbrekers, waar ze zich bijvoorbeeld op de schelp van mosselen kunnen vastzetten, tot de arctische zeeën waar ze op bultruggen voorkomen.
De zeepok vergaart voedsel door 'zijn huisje' te openen en de zes paar lange poten naar buiten te strekken. Ze openen zich alleen als ze onder water zijn. Door de armen heen en weer te bewegen wervelen ze water en voedseldeeltjes naar zich toe. Het voedsel van de zeepok bestaat voornamelijk uit plankton. Als er meerdere zeepokken bij elkaar zitten, gaat dat plankton vangen efficiënter, omdat al die wapperende poten een waterstroom op gang brengen.
Voordat een zeepok zijn volwassen stadium bereikt doorloopt hij eerst 2 stadia als larve, namelijk de nauplius en de cypris.
Het leven van de zeepok begint met een bevrucht ei dat uitkomt. Uit dit ei komt een nauplius. Een nauplius is een larve die bestaat uit een hoofd en een telson. Deze nauplius groeit gedurende 6 maanden en verandert verschillende keren van schaal voordat hij uiteindelijk in de fase van de cypris komt.
De cypris is de laatste fase van de zeepok voor deze volwassen wordt. In deze fase zoekt de zeepok naar een plek waar hij zich kan vastzetten en waar hij de rest van zijn leven sessiel zal doorbrengen. De zeepok onderzoekt verschillende potentiële plekken door middel van voelsprieten. Deze zoektocht kan van één dag tot een week duren. Eens dat de zeepok een geschikte plaats heeft gevonden gaat hij zich vasthechten aan het oppervlak. Dit doet hij door een soort substantie af te scheiden en zich als het ware vast te lijmen op het oppervlak. Eens dat de zeepok goed vastzit begint hij te veranderen tot hij zijn volwassen fase bereikt.
Een typische zeepok ontwikkelt 6 platen van kalkrijke materie om zijn lichaam te beschermen. Hij kan doorheen zijn leven blijven groeien door extra materie bij zijn omhulsel te voegen. Een zeepok kan eten door zijn poten uit zijn omhulsel te steken en plankton naar zich toe te trekken.
De penis van een zeepok wordt in de paartijd zo lang, tot 7 maal de lengte van het dier zelf, dat naastgelegen dieren bevrucht kunnen worden.[1] Zeepokken zijn tweeslachtig.
Een andere manier van voortplanten in dat een zeepok zijn zaad in het water laat wegstromen. Andere zeepokken die verder weg liggen kunnen deze zaadcellen dan binnenhalen met hun grijppoten en zichzelf bevruchten.[2]
Zeepokken zetten zich af op zowat elk substraat dat zich in het water bevindt. Een van de plekken waar ze terechtkomen is op de romp van schepen. Hierdoor neemt de wrijving tussen scheepsromp en water toe, en gaat het brandstofverbruik omhoog.
Er wordt daarom geprobeerd de aangroei van zeepokken en andere organismen op de romp tegen te gaan door het gebruik van antifouling-verf. Dit is verf die in een beperkte mate toxisch is, waardoor organismen in zee zich ofwel niet op de romp vestigen, ofwel een snelle dood tegemoet gaan als ze zich er toch vestigen.
De volgende taxa zijn bij de orde ingedeeld:[3]
Zeepokken (Sessilia) zijn een orde van kreeftachtigen. Ze lijken op het eerste gezicht niet op krabben of garnalen, maar behoren evenwel tot de rankpootkreeften (Cirripedia). Ze zetten zich vast op verscheidene oppervlaktes: op hout, op stenen, op schelpen en zelfs op de huid van walvissen en het schild van zeeschildpadden.
De behuizing is vaak wit en steenhard. De vorm kan kegelvormig zijn maar in dichtbegroeide populaties kunnen ze tot hoge zuilen uitgroeien. Ze bestaan uit een huisje van zes kalkplaatjes, met een dekseltje dat uit twee kalkplaatjes is gevormd (tergum en scutum). De larven van zeepokken hebben nog geen schelp en zwemmen vrij rond. Sommige zeepokken leven volledig ingebed in hun gastheer, zoals in de binnenrand van de schelp van de wulk (Buccinum undatum), vooral als die bewoond is door zijn secundaire bewoner: de gewone heremietkreeft (Pagurus bernhardus).
Sessilia é uma ordem de crustáceos sésseis, em geral conhecidos pelo nome comum de cracas, que agrupa maioria dos taxa não pedunculados da superordem Thoracica. A ordem forma um agrupamento monofilético que provavelmente evoluiu a partir de um ancestral pedunculado (Pedunculata).[2]
A ordem Sessilia está dividida em três subordens: (1) Brachylepadomorpha, com uma única família, os Neobrachylepadidae; (2) Verrucomorpha com duas famílias, os Verrucidae e os Neoverrucidae; e (3) Balanomorpha, com as restantes 12 famílias.[3] Utilizando a classificação atrás exposta, são as seguintes subordens e famílias:[4]
Sessilia é uma ordem de crustáceos sésseis, em geral conhecidos pelo nome comum de cracas, que agrupa maioria dos taxa não pedunculados da superordem Thoracica. A ordem forma um agrupamento monofilético que provavelmente evoluiu a partir de um ancestral pedunculado (Pedunculata).