Adelphocoris seticornis ist eine Wanzenart aus der Familie der Weichwanzen (Miridae).
Die Wanzen werden 6,6 bis 8,4 Millimeter lang.[1] Sie besitzen eine schwarze Grundfarbe. Der Halsschild weist einen hellen Hinterrand auf. Ein heller Mittelstrich führt vom Hinterrand fast bis zum Vorderrand des Halsschilds. Die Hemielytren (Vorderflügel) sind mit feinen gelben Härchen bedeckt. Das Corium ist an der Basis hell gefärbt. Der helle Cuneus besitzt eine schwarze Spitze. Die Femora sind schwarz, während die mit einer Dornenreihe versehenen Tibien hellbraun gefärbt sind. Die beiden äußeren Fühlerglieder sind rotbraun, während die basalen Fühlerglieder schwarz sind. Der Ansatz des ersten Fühlergliedes weist eine rotbraune Färbung auf.
Die Wanzenart ist in Europa weit verbreitet.[2] In Südeuropa reicht ihr Vorkommen bis in den nördlichen Mittelmeerraum.[1] In Mitteleuropa nimmt ihr Vorkommen nach Norden hin ab.[1] Im Osten erstreckt sich das Vorkommen von Adelphocoris seticornis über Kleinasien, Sibirien und Zentralasien bis nach China.[1]
Die Art bevorzugt wärmebegünstigte Offenland-Biotope. Dort hält sie sich meist in der Krautschicht auf. Die Art überwintert als Ei. Im Mai und Juni erscheinen die Nymphen, ab Juli die Imagines.[1] Die oligophagen Wanzen saugen an den unreifen Reproduktionsorganen verschiedener Hülsenfrüchtler (Fabaceae).[1] Zu diesen zählen u. a. Platterbsen, Wicken, Tragant, Klee, Schneckenklee, Hornklee, Wundklee und Hauhecheln.[1] Daneben ernähren sich die Imagines vom Nektar verschiedener Blütenpflanzen, darunter der Gemeinen Schafgarbe, und in geringerem Maße von anderen Kleintieren, die sie erbeuten.
Adelphocoris seticornis ist eine Wanzenart aus der Familie der Weichwanzen (Miridae).
Adelphocoris seticornis is a Palearctic species of true bug[1]
Adelphocoris seticornis is a Palearctic species of true bug
Adelphocoris seticornis est une espèce d'insectes du sous-ordre des hétéroptères (punaises).
Adelphocoris seticornis (of Geelzoomsierblindwants) is een wants uit de familie van de blindwantsen (Miridae). De soort werd het eerst wetenschappelijk beschreven door Johann Christian Fabricius in 1775.
De 7 tot 8 mm lange wants is altijd langvleugelig en voor het grootste deel zwart van kleur met gelige haartjes. De antennes zijn ook zwart met uitzondering van de laatste twee segmenten die roodbruin van kleur zijn. De voorvleugels hebben aan het begin aan de zijkant een lichte, soms gele zoom, vandaar de Nederlandse naam. Het uiteinde van de ondoorzichtige vleugelpunt (cuneus) is ook geel en soms rood of oranje van kleur, het doorzichtige deel van de vleugels is donker. De pootjes zijn roodbruin, vaak met zwarte dijen en altijd met zwarte stekels op de schenen van de achterpoot.
De soort kent één generatie per jaar en overwintert als eitje. De nimfen komen te voorschijn in mei en de volwassen dieren kunnen van eind mei tot laat in september worden waargenomen op planten uit de vlinderbloemenfamilie. Vaak zitten ze op klaver (Trifolium) soorten, rupsklaver (Medicago), gewone rolklaver (Lotus corniculatus) en wondklaver (Anthyllis vulneraria) maar ook op stalkruid (Ononis) en bijvoorbeeld vogelwikke (Vicia cracca).
De wants komt voor op vochtige plekken in het Palearctisch gebied en is in Nederland vrij algemeen maar komt minder vaak voor in het rivierengebied, zuidwest nederland en Limburg.
Adelphocoris seticornis (of Geelzoomsierblindwants) is een wants uit de familie van de blindwantsen (Miridae). De soort werd het eerst wetenschappelijk beschreven door Johann Christian Fabricius in 1775.
_-_(nymph),_Arnhem,_the_Netherlands.jpg)
