Rendiermos (Cladina) is een subgenus behorende tot het geslacht Cladonia. De naam Cladina wordt echter regelmatig als geslachtsnaam voor rendiermos gebruikt. De rendiermossen behoren tot de korstmossen, zijn struikvormig, groen-grijs gekleurd en hebben holle mergloze vertakkingen.
De naam rendiermos is afgeleid van de vorm van de 'plant' die op een hertengewei lijkt. In sommige gebieden, zoals in Lapland, is rendiermos het hoofdvoedsel van het rendier.
Hoewel rendiermos op een plant lijkt bestaat deze uit een innige mutualistische symbiose van twee verschillende typen van organismen: een schimmel en een groenwier (van het geslacht Trebouxia). De korstmosplant als geheel wordt thallus genoemd. Het rendiermos heeft soms een bladachtig thallus, dat aan de onderkant met rizinen op de grond is vastgehecht. De eencellige groenwieren worden beschermd door een taaie korst, die bestaat uit een vlechtwerk van schimmeldraden. De groenwieren maken het voor de schimmel mogelijk om onder zeer voedselarme omstandigheden te kunnen leven. De algen halen hun energie uit de fotosynthese en de schimmel is in staat om de benodigde mineralen aan de ondergrond te onttrekken.
De "takjes" zijn hol buisvormig en hebben een bruingekleurde spitse top. De wand van de "takken" bestaat uit taai en hard schimmelweefsel met daarbinnen een algenlaag van groenwieren. Aan de takjes zitten weer uit schimmeldraden bestaande bladvormige structuren.
Rendiermos wordt veel gebruikt in kerststukjes en miniatuurboompjes voor modelspoorbanen.
Rendiermos-soorten produceren usninezuur. Men neemt aan dat het de korstmossen tegen ultraviolette straling beschermt en door zijn intens bittere smaak korstmossen beschermt tegen begrazing.
De wetenschappelijke naam Cladina wordt in Nederland veel gebruikt, internationaal is ook Cladonia voor deze soorten veel in gebruik.
Rendiermos (Cladina) is een subgenus behorende tot het geslacht Cladonia. De naam Cladina wordt echter regelmatig als geslachtsnaam voor rendiermos gebruikt. De rendiermossen behoren tot de korstmossen, zijn struikvormig, groen-grijs gekleurd en hebben holle mergloze vertakkingen.
De naam rendiermos is afgeleid van de vorm van de 'plant' die op een hertengewei lijkt. In sommige gebieden, zoals in Lapland, is rendiermos het hoofdvoedsel van het rendier.
Hoewel rendiermos op een plant lijkt bestaat deze uit een innige mutualistische symbiose van twee verschillende typen van organismen: een schimmel en een groenwier (van het geslacht Trebouxia). De korstmosplant als geheel wordt thallus genoemd. Het rendiermos heeft soms een bladachtig thallus, dat aan de onderkant met rizinen op de grond is vastgehecht. De eencellige groenwieren worden beschermd door een taaie korst, die bestaat uit een vlechtwerk van schimmeldraden. De groenwieren maken het voor de schimmel mogelijk om onder zeer voedselarme omstandigheden te kunnen leven. De algen halen hun energie uit de fotosynthese en de schimmel is in staat om de benodigde mineralen aan de ondergrond te onttrekken.
De "takjes" zijn hol buisvormig en hebben een bruingekleurde spitse top. De wand van de "takken" bestaat uit taai en hard schimmelweefsel met daarbinnen een algenlaag van groenwieren. Aan de takjes zitten weer uit schimmeldraden bestaande bladvormige structuren.
Rendiermos wordt veel gebruikt in kerststukjes en miniatuurboompjes voor modelspoorbanen.
Rendiermos-soorten produceren usninezuur. Men neemt aan dat het de korstmossen tegen ultraviolette straling beschermt en door zijn intens bittere smaak korstmossen beschermt tegen begrazing.
Reinlav er en fellesbetegnelse på en rekke lavarter i slekten begerlav (Cladonia), tilhørende underslekten Cladina.
Reinlavens thallus (sopplegeme) er løst festet til underlaget og høyden varierer for de ulike artene fra 3-5 cm opp til 10-15 cm. Den vokser næringsfattig mark og er tilpasset ekstreme temperaturforskjeller. Enkelte arter vokser i store mengder i fjellstrøk, i skog og på tundraen på den nordlige halvkule, om vinteren er den hovednæringen for reinen som dekker opp til 90 % av sitt næringsbehov med reinlav. Grå og lys reinlav vokser i tette matter og kan dekke store områder.Foruten å være næring for rein har enkelte arter (spesielt kvitkrull) også vært nyttet til tettemateriale i hus og det sankes idag til pynteformål. Noen av artene vokser også i typiske kyststrøk. Det finnes ca. 7 arter i Norge.
Reinlav er en fellesbetegnelse på en rekke lavarter i slekten begerlav (Cladonia), tilhørende underslekten Cladina.
Reinlavens thallus (sopplegeme) er løst festet til underlaget og høyden varierer for de ulike artene fra 3-5 cm opp til 10-15 cm. Den vokser næringsfattig mark og er tilpasset ekstreme temperaturforskjeller. Enkelte arter vokser i store mengder i fjellstrøk, i skog og på tundraen på den nordlige halvkule, om vinteren er den hovednæringen for reinen som dekker opp til 90 % av sitt næringsbehov med reinlav. Grå og lys reinlav vokser i tette matter og kan dekke store områder.Foruten å være næring for rein har enkelte arter (spesielt kvitkrull) også vært nyttet til tettemateriale i hus og det sankes idag til pynteformål. Noen av artene vokser også i typiske kyststrøk. Det finnes ca. 7 arter i Norge.
Fjellreinlav
Grå reinlav
Lys reinlav
Gaffelreinlav
Kystreinlav
Kvitkrull
Grå reinlav (øverst t.v.), lys reinlav (i midten), kvitkrull (øverst t.h.)
Renlavar är en grupp av marklevande busklavar som hör till släktet Cladonia. Eftersom de skiljer sig från de flesta andra arter av Cladonia genom att sakna bark samt vara rikt förgrenade har de ibland förts till ett eget släkte, Cladina.[1]
Följande svenska arter brukar kallas för renlavar:
Flera arter säljs som dekoration till exempelvis ljusstakar, då ofta under namnet vitmossa, som emellertid egentligen är namnet på mossor av släktet Sphagnum. Eftersom den växer så långsamt är inte tillåtet enligt svensk allemansrätt att samla in stora mängder lavar eller mossor utan markägarens tillstånd.
Renlavar kan dominera bottenskiktet i tallskog på torr, sandig mark, men är även vanliga på hällmark.[2] Skog där renlavarna helt dominerar markvegetationen kallas i Finland för lavmo,[3] i Sverige för tallhed[2] eller lavmark.[4]
Marklavar, främst renlavar och påskrislavar, utgör under vintern renens viktigaste föda. Det gäller särskilt gulvit renlav och grå renlav. Fönsterlav verkar vara mindre smaklig men spelar ändå en viktig roll. Tallskogar med mycket marklav är därför mycket betydelsefulla vinterbetesmarker.[5]
Näringsinnehåll i några olika renlavar (% av torrsubstans)[6] Lavart Protein Fett Fibrer† Socker och stärkelse†† Fönsterlav 3,0 2,7 21,8 65,2 Grå och gulvit renlav 2,5 2,4 31,8 57,7† Egentligen växttråd
†† Egentligen kvävefria extraktivämnen
Renlavar är en grupp av marklevande busklavar som hör till släktet Cladonia. Eftersom de skiljer sig från de flesta andra arter av Cladonia genom att sakna bark samt vara rikt förgrenade har de ibland förts till ett eget släkte, Cladina.