De oosterse beuk of Kaukasische beuk (Fagus orientalis) is een loofboom uit de familie der napjesdragers (Fagaceae).[1][2][3] De wetenschappelijke naam van de soort werd voor het eerst geldig gepubliceerd door Vladimir Ippolitovitsj Lipski in 1898.[4][5]
Oosterse beuken worden tussen de 30 en 40 meter hoog, met een stamdiameter van 100 cm. De oosterse beuk is verwant aan de in Nederland en België voorkomende beuk (Fagus sylvatica) en lijkt hier qua uiterlijk ook op. Heeft net als deze soort een gladde, grijze tot zilvergrijze stam. De bladeren van de oosterse beuk zijn ovaal tot omgekeerd eirond en hebben een korte bladsteel. De bladeren zijn verspreidstaand, met een gave bladrand tot licht gekartelde bladrand. Deze worden gemiddeld 7 à 15 cm lang en 5 à 9 cm breed. Aan beide zijden van de hoofdnerf bevinden zich 8 à 13 aderen. Ter vergelijking: De in West-Europa voorkomende beuk heeft 5 tot 8 aderen aan beide zijden van de hoofdnerf. De soort heeft zowel mannelijke als vrouwelijke bloemen, die van elkaar verschillen in uiterlijk. De mannelijke bloemen hangen als katjes en de vrouwelijke bloemen zijn rechtopstaand. De vrouwelijke bloemen verschijnen tegelijkertijd met de bladeren in de lente.[6]
De soort komt voor in de Kaukasus, de Krim, het Elboersgebergte, Anatolië en het zuidoosten van de Balkan. De meest westelijke uitloper van het verspreidingsgebied bevindt zich in het Rodopegebergte van Griekenland en Bulgarije. De soort is gewoonlijk te vinden op hoogten tussen 200 en 2.200 meter boven zeeniveau.[6]
Het aantal aderen aan beide zijden van de hoofdnerf is het gemakkelijkste kenmerk ter onderscheid van de beuk (Fagus sylvatica).
Oude oosterse beuk in het Krimgebergte.
Gebladerte van de oosterse beuk in Biosfeerreservaat Teberdinski.
De oosterse beuk of Kaukasische beuk (Fagus orientalis) is een loofboom uit de familie der napjesdragers (Fagaceae). De wetenschappelijke naam van de soort werd voor het eerst geldig gepubliceerd door Vladimir Ippolitovitsj Lipski in 1898.