Levensboom (Thuja) is een geslacht van coniferen uit de cipresfamilie (Cupressaceae). Er zijn vijf soorten, waarvan er twee in Noord-Amerika en drie in Oost-Azië voorkomen. De naam levensboom danken de bomen aan het groenblijvende gebladerte en het veelvuldige traditionele geneeskrachtige gebruik van deze bomen.
De planten zijn groenblijvend. De bladeren zijn schaalvormig, behalve jonge blaadjes, die naaldachtig zijn. De bladeren worden soms gegeten door larven van motten.
De mannelijke kegels zijn klein en zitten bij de uiteinden van de takjes. De vrouwelijke kegels zijn in het begin ook klein, maar worden later ongeveer 1-2 cm lang en hebben dan zes tot twaalf overlappende, dunne, leerachtige schalen.
Het hout van levensbomen is licht en aromatisch. Het is goed bestand tegen rotting en wordt gebruikt voor vele doeleinden.
Oudere bronnen rekenden ook de oosterse levensboom tot het geslacht Thuja. Nu wordt de soort Platycladus orientalis genoemd en geldt het als de enige soort in het geslacht Platycladus.
Bronnen, noten en/of referentiesLevensboom (Thuja) is een geslacht van coniferen uit de cipresfamilie (Cupressaceae). Er zijn vijf soorten, waarvan er twee in Noord-Amerika en drie in Oost-Azië voorkomen. De naam levensboom danken de bomen aan het groenblijvende gebladerte en het veelvuldige traditionele geneeskrachtige gebruik van deze bomen.
De planten zijn groenblijvend. De bladeren zijn schaalvormig, behalve jonge blaadjes, die naaldachtig zijn. De bladeren worden soms gegeten door larven van motten.
De mannelijke kegels zijn klein en zitten bij de uiteinden van de takjes. De vrouwelijke kegels zijn in het begin ook klein, maar worden later ongeveer 1-2 cm lang en hebben dan zes tot twaalf overlappende, dunne, leerachtige schalen.
Het hout van levensbomen is licht en aromatisch. Het is goed bestand tegen rotting en wordt gebruikt voor vele doeleinden.