Gewone tarwe (Triticum aestivum) is een van de voornaamste granen waar de mensheid zich mee voedt, naast rijst en maïs. Tarwe staat met maïs op een gedeelde eerste plaats. De wereldproductie van tarwe bedroeg in het seizoen 2004/2005 611 miljoen ton (611.000.000.000 kg). Gewone tarwe is een zelfbestuivende graansoort.
Tarwe is een van de oudste gedomesticeerde planten. De domesticatie vond waarschijnlijk ongeveer 10.000 jaar geleden plaats in het Midden-Oosten en Afrika van Syrië tot Kasjmir en naar het zuiden tot in Ethiopië (de Vruchtbare Halve Maan).
Karyotype van gewone tarwe met 42 chromosomen
Gewone tarwe is hexaploïd met 42 chromosomen (2n = 6x = 42) en ontstaan door allopolyploïdie uit verschillende voorouders. Vaak ziet men bij kruisingen tussen soorten dat er geen fertiele nakomelingen ontstaan doordat de chromosomenparen te veel verschillen, wat problemen geeft bij de meiose. Door verdubbeling van het aantal chromosomen kan wel een goede paring van de chromosomen optreden. De ontstaanswijze is waarschijnlijk als volgt gegaan:
De diploïde eenkoorn (2n = 14) heeft zich gekruist met een diploïde wilde grassoort (2n = 14). Het grondgetal van het genoom in deze verwantschapsgroep is x = 7. De diploïde hybride die uit de kruising ontstond kon zich niet voortplanten. Na de verdubbeling van de chromosomen van de hybride ontstond een vruchtbare, tetraploïde hybride (met het dubbele aantal chromosomen; 2n = 4x = 28). Van deze hybride stamt emmertarwe (Triticum dicoccum) af. Emmertarwe heeft zich gekruist met de diploïde Aegilops squarrosa (synoniem: Triticum tauschii, 2n = 14). Ook bij deze hybride is het chromosomenaantal verdubbeld, zodat er vruchtbare planten zijn ontstaan. Dit zijn dus de uiteindelijke hexaploïde (2n = 6x) gewone tarwe en spelt (Triticum spelta).
Gewone tarwerassen worden ingedeeld naar groeiseizoen:
of naar het glutengehalte in de korrel:
Het eiwit van gewone tarwe bestaat voor ongeveer 58-65% uit gluten (gliadine en glutenine).[1]
Rond 1870 werden de twee landrassen Zeeuwse tarwe en Gelderse tarwe (Gelderse rode) met goede bakeigenschappen veel geteeld. Hierna kwamen de Engelse rassen Essex en Squarehead (Rode Dikkop) in opgang. Essex verving de Zeeuwse en Squarehead de Gelderse. Deze Engelse rassen werden veel gekruist met de landrassen Zeeuwse en Gelderse tarwe. Hieruit is het belangrijke ras Wilhelmina ontstaan, dat tot ongeveer 1940 in Nederland op grote schaal werd verbouwd. Naast Wilhelmina kwamen Juliana, Witte Dikkop, Imperiaal I en Miljoen III voor. Wilhelmina werd opgevolgd door Juliana tarwe en Imperiaal I door Imperiaal IIa. Dit zijn allemaal rassen met lang stro. Later zijn er de kortstrorassen gekomen die een hoger bemestingsniveau konden hebben.
Door veredeling is de opbrengst per hectare sterk gestegen. Omstreeks 1920 was de opbrengst nog 2700 kg per ha, in 1950 was dit opgelopen naar 3600 en rond 2000 6500 kg per ha met uitschieters van 10.000 kg.
In Nederland wordt ongeveer 145.000 ha gewone tarwe per jaar verbouwd. Als in het najaar de zaaiomstandigheden slecht zijn of er wintertarwe uitvriest zal er meer zomertarwe uitgezaaid worden.
Ongeveer 125.000 ha wintertarwe wordt er jaarlijks verbouwd. Wintertarwe kan van half oktober tot half december gezaaid worden. Belangrijk bij deze teelt is het gebruik van wintervaste rassen. De rassen worden ingedeeld naar bakkwaliteit in:
Enkele zomertarwerassen geven in het algemeen de beste baktarwe.
Het areaal zomertarwe bedraagt gemiddeld 25.000 ha per jaar, maar kan sterk wisselen afhankelijk van slechte weersomstandigheden in het najaar voor de uitzaai van wintertarwe of een strenge winter, waarbij wintertarwe uit kan vriezen. Vanaf eind januari kan zomertarwe gezaaid worden.
Overgangstarwe is een tussentype tussen winter- en zomertarwe, maar wordt sporadisch alleen in Zeeuws-Vlaanderen gezaaid. In Frankrijk en België wordt dit type echter meer gebruikt.
Wintertarwe wordt ook gebruikt voor de teelt van "geheleplantsilage" (GPS), waarbij de gehele plant wordt gehakseld en ingekuild voor vervoedering aan het vee in de winter, net als snijmaïs. De plant wordt geoogst eind juni tot half juli als de korrel zachtdeeg tot deegrijp en het drogestofgehalte van de gehele plant ongeveer 40% is.
De tarwekorrel bestaat uit zemelen, aleuronlaag, meellichaam en een kiempje. Het meellichaam is het endosperm van de korrel en omvat gemiddeld 80% van de korrel. Bij een uitmaling van 80% is dus bijna het hele meellichaam vermalen tot bloem. De bloem bestaat uit zetmeel en gluten. De aleuronlaag is rijk aan vitamine B en mineralen. De zemelen bestaan voornamelijk uit cellulose en mineralen. Het kiempje bevat olie, dat uitgeperst tarwekiemolie oplevert. Meelfabrieken verwijderen voor het malen het kiempje, alleen windkorenmolens of maalderijen waar met stenen gemalen wordt leveren nog echt volkorenmeel.
De bakkwaliteit is afhankelijk van
Daarnaast is een goede maalkwaliteit van de korrels van belang. Hoe hoger het percentage verkregen zuiver meel des te beter is de maalkwaliteit.
Gewone tarwe behoort tot de grassenfamilie en is een eenjarige (zomertarwe) of een tweejarige plant (wintertarwe). De wintertarwe moet voldoende koude gehad hebben om te kunnen bloeien. Zomertarwe bloeit eind mei begin juni. Wintertarwe bloeit wat eerder.
Op de overgang van de bladschede naar de bladschijf zitten zowel een tongetje als oortjes, die meer of minder behaard zijn.
De aartjes kunnen afhankelijk van het ras ongenaald of genaald zijn.
Botanisch gezien is de tarwekorrel een graanvrucht.
Het genoom van gewone tarwe bestaat uit 17 miljard basenparen (17 Gbp) en omvat tussen de 94.000 en 96.000 genen, die over 6 chromosomen (de haploïde chromosoomset) verdeeld zijn.[2] In augustus 2018 stond in het wetenschappelijke tijdschrift Science, dat het International Wheat Genome Sequencing Consortium het genoom van gewone tarwe bijna volledig had opgehelderd.[3][4]
Bloeiende, ongenaalde aar
Gewone tarwe (Triticum aestivum) is een van de voornaamste granen waar de mensheid zich mee voedt, naast rijst en maïs. Tarwe staat met maïs op een gedeelde eerste plaats. De wereldproductie van tarwe bedroeg in het seizoen 2004/2005 611 miljoen ton (611.000.000.000 kg). Gewone tarwe is een zelfbestuivende graansoort.