Orthocephalus coriaceus ist eine Wanzenart aus der Familie der Weichwanzen (Miridae).
Die Wanzen werden 5,0 bis 5,5 Millimeter (Männchen) bzw. 4,1 bis 5,5 Millimeter lang (Weibchen).[1] Die Arten der Gattung Orthocephalus sind sehr dunkel gefärbt und im Körperbau eher gedrungen und an das Springen angepasst. Die Fühler sind komplett schwarz. Orthocephalus coriaceus kann von der ähnlichen Art Orthocephalus saltator durch die komplett schwarzen Schienen (Tibien) der Hinterbeine unterschieden werden. Bei den Männchen ist das Corium der Hemielytren innenseitig gelblich. Bei beiden Geschlechtern treten voll geflügelte (makroptere) und solche mit verkürzten (brachypteren) Flügeln auf.[2]
Die Art ist in Europa vom Süden Skandinaviens bis an den Nordrand des Mittelmeerraums und östlich bis nach Russland, in die Ukraine und zum Balkan verbreitet. Sie wurde durch den Menschen in Nordamerika eingeschleppt. Sie ist in Deutschland weit verbreitet und kommt meist häufig vor. In Österreich fehlt sie im pannonischen Osten. Besiedelt wird die Krautschicht von trockenen, warmen, offenen Lebensräumen, insbesondere auf sandigen Böden, man findet sie aber auch auf anderen Böden. Häufig sind sie auf Ruderalflächen, Brachen, Feldrainen und Straßenrändern zu finden.[1]
Die Wanzen leben an verschiedenen Korbblütlern (Asteraceae) wie beispielsweise Margeriten (Leucanthemum), Wucherblumen (Tanacetum), Habichtskräuter (Hieracium), Schafgarben (Achillea), Flockenblumen (Centaurea), Artemisia. Die Wanzen saugen sowohl an den Blättern und Stängeln, als auch an den Reproduktionsorganen der Pflanzen. In Nordamerika tritt die Art im Gartenbau gelegentlich als Schädling auf. Die adulten Wanzen kann man von Anfang Juni bis Ende August, manchmal auch noch Anfang September beobachten. Die Weibchen stechen ihre Eier einzeln oder in kleinen Gruppen in die Stängel der Wirtspflanzen ein.[1]
Orthocephalus coriaceus ist eine Wanzenart aus der Familie der Weichwanzen (Miridae).
Orthocephalus coriaceus is a species of plant bug in the family Miridae.[1][2][3][4] It is found in Europe including European Russia, Ukraine and the Balkans and North America.[1]
Orthocephalus coriaceus lives on various daisy family plants (Asteraceae) such as Leucanthemum, Tanacetum, Hieracium , Achillea, Centaurea, Artemisia . The bugs suck both on the leaves and stems, as well as on the reproductive organs of the plants. In North America it appears as a horticultural pest introduced from Europe.
Orthocephalus coriaceus is a species of plant bug in the family Miridae. It is found in Europe including European Russia, Ukraine and the Balkans and North America.
Orthocephalus coriaceus lives on various daisy family plants (Asteraceae) such as Leucanthemum, Tanacetum, Hieracium , Achillea, Centaurea, Artemisia . The bugs suck both on the leaves and stems, as well as on the reproductive organs of the plants. In North America it appears as a horticultural pest introduced from Europe.
De zwartscheenspringwants (Orthocephalus coriaceus) is een wants uit de familie van de blindwantsen (Miridae). De soort werd het eerst wetenschappelijk beschreven door Johann Christian Fabricius in 1777.
De glanzende zwarte wants kan zowel kortvleugelig (brachypteer) als langvleugelig (macropteer) zijn. De langvleugelige langwerpig gevormde variant kan 5 tot 5,5 mm lang worden en het betreft dan meestal de mannetjes terwijl er ook langvleugelige vrouwtjes voorkomen. Het vrouwtje is echter meestal kortvleugelig, kan 4 tot 5 mm lang worden en is meer ovaal gevormd. Het lichaam is bedekt met zilverwitte haartjes. De antennes zijn zwart en de top van het tweede segment is enigszins verdikt. Ook de pootjes zijn zwart en hiermee kan de wants goed springen. De zwartscheenspringwants lijkt sterk op de bruinscheenspringwants (Orthocephalus saltator). Zoals de naam al aangeeft is de kleur van de schenen verschillend en de bruinscheenspringwants kan ook in vochtiger biotopen gevonden worden.
De wants kan van mei tot augustus aangetroffen worden in droge, zonnige, kruidenrijke gebieden op planten als: boerenwormkruid (Tanacetum vulgare), duizendblad (Achillea millefolium), grote centaurie (Centaurea scabiosa) en Walstro soorten. Er is één generatie per jaar en de soort overwintert als eitje.
De soort is te vinden op zonnige droge plekken met kruiden in Europa, Noord-Afrika, Centraal-Azië en is ook geïntroduceerd in Noord-Amerika. In Nederland is de wants vrij algemeen, met name in het binnenland.
De zwartscheenspringwants (Orthocephalus coriaceus) is een wants uit de familie van de blindwantsen (Miridae). De soort werd het eerst wetenschappelijk beschreven door Johann Christian Fabricius in 1777.
