De zweepspinnen (Amblypygi) zijn een orde in de klasse van de spinachtigen (Arachnida). De wetenschappelijke naam betekent 'stompe achterkant', vanwege het ontbreken van een achterlijfsuitsteeksel (telson).
De spinachtige heeft vier paar poten, waarvan het eerste paar is omgebouwd tot lange "zwepen" waarmee hij de omgeving betast, en voedsel zoekt. De "zwepen" zijn vier maal zijn eigen lichaamslengte. De zweepspin is geheel ongevaarlijk, zijn belangrijkste wapen bestaat uit zijn lange poten waarmee hij hard weg kan rennen. Met de pedipalpen op het voorste segment grijpt hij prooien vast en kan de spin bijten, wat hij alleen in uiterste gevallen zal doen. De zweepspin is niet giftig. Ze worden 5 tot 40 millimeter lang (lichaam: de voelpoten kunnen tot 25 cm lang worden bij sommige soorten). Zweepspinnen moeten niet verward worden met de zweepschorpioenen die eveneens verlengde uitsteeksels hebben maar dan aan de achterzijde van het achterlijf.
De zweepspin is anders dan zijn naam doet vermoeden geen echte spin. Zweepspinnen zijn nachtactief en leven vooral in donkere grotten en voeden zich met insecten.
Er zijn 159 beschreven nog levende soorten zweepspinnen, die worden verdeeld in 5 families, 17 genera en 159 soorten. Daarnaast zijn er 8 fossiele soorten bekend.
Soorten van deze zweepspin komen voor in Afrika, Zuid-Amerika en Azië.[1].
De zweepspinnen (Amblypygi) zijn een orde in de klasse van de spinachtigen (Arachnida). De wetenschappelijke naam betekent 'stompe achterkant', vanwege het ontbreken van een achterlijfsuitsteeksel (telson).