Fritillaria uva-vulpis (lat. Fritillaria uva-vulpis) — zanbaqkimilər fəsiləsinin laləvər cinsinə aid bitki növü.
Fritillaria uva-vulpis (lat. Fritillaria uva-vulpis) — zanbaqkimilər fəsiləsinin laləvər cinsinə aid bitki növü.
Fritillaria uva-vulpis, commonly called the fox's grape fritillary,[1][a] is a bulbous perennial plant belonging to the genus Fritillaria and native to eastern Turkey, north-western Iraq and western Iran.[2] They are mainly found in the wooded foothills of the Zagros,[3] where they grow in damp meadows [4] and cornfields between 900 and 1800 m above sea level.[5]
The Latin name uva-vulpis means "fox’s grape", and was coined in Kew after their Kurdish name tarsi raiwi, recorded by Guest.[3] The botanist Guest collected this plant in north-eastern Iraq in 1931 and brought it to Kew. Studies by Rix showed that this collection consisted of a mix of Fritillaria assyriaca and Fritillaria uva-vulpis.[3] The plant was first described by Christabel Beck under the name of Fritillaria assyriaca in 1953.[6] Plants were collected in Persia by Rear-Admiral Paul Furse in 1962, and brought into cultivation under that name.[7] In 1974, Martyn Rix at Kew proposed the new name of Fritillaria uva-vulpis for Fritillaria assyriaca sensu Beck.[3] Most garden plants marketed as Fritillaria assyriaca actually belong to the species F. uva-vulpis.
The bulb of Fritillaria uva-vulpis is 3 cm in diameter. The flowering plant is between 30–45 cm (12–18 in) high. The three to five, normally four shiny green spear-shaped leaves are 8–12 cm long and 1–2 cm wide, the upper leaves are smaller. Each stem bears one, rarely two drooping, bell-shaped flowers. The six petals are rounded and a compound of dark purple tinged with grey/pewter on the outside, with an intensely yellow border at the mouth, and gold on the inside.[2] The short yellow style is undivided[4] and 5–7 mm long. The seed capsule is cylindrical, c. 3 cm long and 1 cm in diameter.[3] Locus typicus is the Iraqi town of Haji Omran (near Rowanduz), at an altitude of 2100 m. The type specimen was collected by Oleg Polunin in 1958.[8]
The plant is very similar to Fritillaria assyriaca which, however, has stolons on the stem, a flower with a more greenish tinge and a slightly flaring mouth and tends to grow at higher altitudes.
The fox-grape fritillary was introduced by Polly and Paul Furse to Britain from Iran.[5] It needs hot and dry summers, and fertile, humus-rich soil. In Britain, it is best kept in pots. The bulb spreads readily by grains, which need several years before they reach flowering size. The bulbs should be planted 10 cm deep.[5] In Britain, it flowers in April. The plant is easy to grow, provided it is not out-competed by its neighbours.
Fritillaria uva-vulpis, commonly called the fox's grape fritillary, is a bulbous perennial plant belonging to the genus Fritillaria and native to eastern Turkey, north-western Iraq and western Iran. They are mainly found in the wooded foothills of the Zagros, where they grow in damp meadows and cornfields between 900 and 1800 m above sea level.
Fritillaria uva-vulpis er fjölær laukplanta af ættkvísl vepjulilja Fritillaria upprunnin frá austur Tyrklandi, norðvestur Írak og vestur Íran.[1] Hún finnst helst í skóglendum lágfjöllum Zagros,[2] þar sem þær vaxa í rökum engjum [3] og kornökrum milli 900–1800 m yfir sjávarmáli.[4]
Latneskt heitið þýðir "refa-vínber", og var gefið í Kew eftir kúrdíska nafninu tarsi raiwi skráðu af Guest.[5] Grasafræðingurinn Guest safnaði þessari plöntu í norðaustur Írak 1931 og kom með til Kew. Rannsóknir Rix sýndu að þetta safn var blanda af Fritillaria assyriaca og Fritillaria uva-vulpis.[6] Tegundinni var fyrst lýst af Christabel Beck undir heitinu Fritillaria assyriaca in 1953.[7] Plöntum var safnað af Paul Furse 1962 í Persíu, og komu í ræktun undir því heiti.[8] Árið 1974 mælti Martyn Rix hjá Kew fyrir hinu nýja nafni Fritillaria uva-vulpis fyrir Fritillaria assyriaca sensu Beck.[6] Flestar garðplöntur seldar sem Fritillaria assyriaca eru í raun af tegundinni F. uva-vulpis.
Laukur Fritillaria uva-vulpis er 3 sm að þvermáli. Blómstrandi er plantan um 30 - 45sm á hæð. Þrjú til fimm, vanalega fjögur skærgræn laufblöð eru 8–12 sm löng og 1–2 sm breið, efri blöðin eru smærri. Hver stöngull ber eitt, sjaldan tvö lútandi, bjöllulaga blóm. Krónublöðin eru rúnnuð og dökkfjólublá með málmgljáa að utan, með skærgula bryddingu við mynnið, og gul að innan.[1] Stíllinn er stuttur og gulur, ódeildur[3] og 5–7 mm langur. Fræbelgurinn er sívalur, um.þ.b. 3 sm langur og 1 sm í þvermál.[9]
Hún líkist mjög Fritillaria assyriaca sem, hinsvegar, hefur sprota á stönglinum, grænleitari blóm og aðeins víðari munn og vex yfirleitt hærra yfir sjó.
Fritillaria uva-vulpis þarf hlý og þurr sumur, og frjósaman, humus-ríkan jarðveg. Í Bretlandi er talið best að hafa hana í pottum. Hún fjölgar sér auðveldlega með smálaukum, sem þurfa nokkur ár áður en hún nær blómgunarstærð. Laukunum ætti að vera plantað um 10 sm dýpt.[4] Blómstrar í apríl í Bretlandi.
Fritillaria uva-vulpis er fjölær laukplanta af ættkvísl vepjulilja Fritillaria upprunnin frá austur Tyrklandi, norðvestur Írak og vestur Íran. Hún finnst helst í skóglendum lágfjöllum Zagros, þar sem þær vaxa í rökum engjum og kornökrum milli 900–1800 m yfir sjávarmáli.
Fritillaria uva-vulpis is een bolgewas uit de leliefamilie (Liliaceae). In 1975 heeft Martyn Rix de botanische naam voor het eerst geldig gepubliceerd in Kew Bulletin. De soort wordt vaak verward met de sterk gelijkende Fritillaria assyriaca. Fritillaria uva-vulpis heeft een langwerpige bol en vormt een 30-45 cm lange bloemstengel. De bladeren zijn glanzend groen met soms een grijze waas, afwisselend geplaatst, stijf opstaand en lancetvormig.
Per plant vormen zich in maart en april één tot drie bloemen aan een enkele bloemstengel. De bloemstengel is aan het uiteinde geknikt. De bloemen zijn klokvormig en paarsbruin van kleur met gele randen aan de uiteinden van de kroonbladeren. De kroonbladeren zijn aan de binnenzijde goudbruin en bedekt met onopvallende, gladde honingklieren. In het midden van de bloem bevinden zich de forse stijl met de stamper en de zes meeldraden. Na bevruchting vormen zich gladde zaaddozen. De plant kan zich zowel vermeerderen door middel van zaad als door de bijbolletjes die aan de basis van de “moederbol” worden gevormd. De ontkieming van zaden kan echter langer dan een half jaar duren en het kan zo'n vijf jaar duren voordat een uit zaad opgekomen plant gaat bloeien.
Fritillaria uva-vulpis komt van nature voor op vochtige locaties in korenvelden en hooiweiden op hoogten van 1000-2500 m in het noorden van Irak, het westen van Iran en het zuidoosten van Turkije.
De plant kan in België en Nederland als tuinplant worden gekweekt op goed drainerende, vochtige grond. Een goede locatie voor de plant is een rotstuin. In tegenstelling tot de kievitsbloem (Fritillaria meleagris) en de keizerskroon (Fritillaria imperialis) is de soort in de handel niet algemeen verkrijgbaar. Gespecialiseerde bollenhandelaren kunnen de soort wel in hun assortiment hebben. De plant kan het gemakkelijkst vermeerderd worden door het uitgraven, afnemen van de moederbol en opnieuw uitplanten van de bijbolletjes.
Fritillaria uva-vulpis is een bolgewas uit de leliefamilie (Liliaceae). In 1975 heeft Martyn Rix de botanische naam voor het eerst geldig gepubliceerd in Kew Bulletin. De soort wordt vaak verward met de sterk gelijkende Fritillaria assyriaca. Fritillaria uva-vulpis heeft een langwerpige bol en vormt een 30-45 cm lange bloemstengel. De bladeren zijn glanzend groen met soms een grijze waas, afwisselend geplaatst, stijf opstaand en lancetvormig.
Per plant vormen zich in maart en april één tot drie bloemen aan een enkele bloemstengel. De bloemstengel is aan het uiteinde geknikt. De bloemen zijn klokvormig en paarsbruin van kleur met gele randen aan de uiteinden van de kroonbladeren. De kroonbladeren zijn aan de binnenzijde goudbruin en bedekt met onopvallende, gladde honingklieren. In het midden van de bloem bevinden zich de forse stijl met de stamper en de zes meeldraden. Na bevruchting vormen zich gladde zaaddozen. De plant kan zich zowel vermeerderen door middel van zaad als door de bijbolletjes die aan de basis van de “moederbol” worden gevormd. De ontkieming van zaden kan echter langer dan een half jaar duren en het kan zo'n vijf jaar duren voordat een uit zaad opgekomen plant gaat bloeien.
Fritillaria uva-vulpis komt van nature voor op vochtige locaties in korenvelden en hooiweiden op hoogten van 1000-2500 m in het noorden van Irak, het westen van Iran en het zuidoosten van Turkije.
De plant kan in België en Nederland als tuinplant worden gekweekt op goed drainerende, vochtige grond. Een goede locatie voor de plant is een rotstuin. In tegenstelling tot de kievitsbloem (Fritillaria meleagris) en de keizerskroon (Fritillaria imperialis) is de soort in de handel niet algemeen verkrijgbaar. Gespecialiseerde bollenhandelaren kunnen de soort wel in hun assortiment hebben. De plant kan het gemakkelijkst vermeerderd worden door het uitgraven, afnemen van de moederbol en opnieuw uitplanten van de bijbolletjes.
Fritillaria uva-vulpisFritillaria uva-vulpis là một loài thực vật có hoa trong họ Liliaceae. Loài này được Rix miêu tả khoa học đầu tiên năm 1974.[1]
Fritillaria uva-vulpis là một loài thực vật có hoa trong họ Liliaceae. Loài này được Rix miêu tả khoa học đầu tiên năm 1974.