Čmelák proměnlivý (Bombus humilis Illiger) je zástupce čeledi včelovitých. V České republice náleží mezi zákonem chráněné druhy.
Patří do druhové skupiny pocket makers, tzn. že při stavbě díla jsou pod larvami budovány zvláštní voskové kapsičky. Dělnice do nich ukládají pyl a med. Larvy nejsou krmeny, ale samy takto nashromážděnou potravu odebírají.
Jedná se o menší druh, kdy matka dorůstá do velikosti 16 mm až 18 mm. Jak název druhu napovídá, zbarvení je u tohoto čmeláka různorodé. Nejčastěji je tělo béžové a hruď shora hnědočerná. Jindy je hruď zlato-oranžová a béžový zadeček má první články oranžové, přičemž druhý článek může mít hnědou pásku (forma auranticus). Jiná varieta (forma tristis) má světlé čelo jinak zbytek těla černý. Konec zadečku je nažloutlý. Tyto barevné rozmanitosti se mohou vyskytovat i v rámci jedné rodiny. Létá v době květu hluchavek. Vyskytuje se poměrně vzácně. Hnízdo si údajně staví na povrchu.
Obrázky, zvuky či videa k tématu čmelák proměnlivý ve Wikimedia Commons
Čmelák proměnlivý (Bombus humilis Illiger) je zástupce čeledi včelovitých. V České republice náleží mezi zákonem chráněné druhy.
Die Veränderliche Hummel (Bombus humilis, Syn.: Megabombus humilis) ist eine verbreitete Art der Hummeln (Bombus). Der deutsche Name bezieht sich auf die zahlreichen Farbvarianten, wegen deren sie allerdings auch leicht verwechselt werden kann. Sie wird von der Feld-Kuckuckshummel (Bombus (Psithyrus) campestris) parasitiert.[1]
Die Körperlänge der Königin beträgt 16–18 mm, der Arbeiterin 9–15 mm und des Männchens 12–14 mm. Die Flügelspannweite des Weibchens beträgt 30–32 mm, die der Arbeiterin 20–28 mm und des Männchens 23–27 mm. Ihr Kopf ist lang. Thorax und Hinterleib können oberseits schwarz, bräunlich oder weißlich gefärbt sein und diese Färbungen kommen vielfach kombiniert vor. Daher ist es kaum möglich, typische Färbungen zu beschreiben. Sogar im selben Nest können verschiedene Farbvarianten nebeneinander auftreten. Bräunliche Farbvarianten können insbesondere mit der Mooshummel (Bombus muscorum) und der Ackerhummel (Bombus pascuorum) verwechselt werden. Eine sichere Unterscheidung ist letztlich nur durch mikroskopische Untersuchung präparierter Exemplare möglich.
Das Vorkommen von Bombus humilis erstreckt sich auf die meisten Teile Europas westlich von Russland, mit Ausnahme von Irland und Island. Weiterhin kommt sie in der Türkei, Tibet und im nördlichen China vor.[2] Die Veränderliche Hummel lebt vorwiegend in offenen Landschaften außerhalb der Siedlungsbereiche, beispielsweise an Waldrändern und angrenzenden (Streuobst-)Wiesen, Böschungen und Wegrändern, aber auch in Gärten und Parkanlagen. Die Art ist in Mitteleuropa weit verbreitet, aber nicht häufig und muss aufgrund regionaler Rückgangstendenzen als gefährdet eingestuft werden.[3] Auf der bundesweiten Roten Liste gefährdeter Tierarten von 1998 wird Bombus humilis auf der Vorwarnliste geführt.[4]
Die Art fliegt von April bis Oktober. Die Nester werden vorzugsweise oberirdisch in der Krautschicht unter Grasbüscheln und Moospolstern angelegt (Nestbauer), selten in Baumhöhlen oder Mäusenestern (dort Nestbezieher). Die Nestgröße beträgt 50 bis 120 Tiere.
Veränderliche Hummeln sind polylektisch, sammeln ihre Nahrung also an verschiedenen Pflanzenfamilien. Bekannte Trachtpflanzen sind Günsel, Taubnesseln, Schwarznesseln, Flockenblume, Herzgespann, Rot- u. Weißklee, Hornklee, Wicken, Zaun-Wicke, Disteln, Beinwell, Goldregen, Springkraut, Wildrosen, Kastanien, Obstbäume u. Beerensträucher, Luzerne, Fetthenne, Wiesensalbei, Wiesen-Knautie, Breitblättrige Platterbse und Wegwarte.[5]
Sie ist eine langrüsselige Hummelart und gilt als Pocketmaker, das heißt, sie lagert den Pollen in eigens angelegten Taschen.
Die Veränderliche Hummel (Bombus humilis, Syn.: Megabombus humilis) ist eine verbreitete Art der Hummeln (Bombus). Der deutsche Name bezieht sich auf die zahlreichen Farbvarianten, wegen deren sie allerdings auch leicht verwechselt werden kann. Sie wird von der Feld-Kuckuckshummel (Bombus (Psithyrus) campestris) parasitiert.
The brown-banded carder bee (Bombus humilis) is a bumblebee found in most of Europe west of Russia, with the exception of Ireland and Iceland. It is also found in Turkey,[1] on the Tibetan plateau, northern China, eastern and southern Mongolia, and parts of North Korea.[2] In Britain, it is limited to the coast and chalkland areas of southern England.[3] The brown-banded carder bee is similar in appearance to the moss carder bee. As they share similar habitats, care must be taken to distinguish between the two.[4]
The brown-banded carder bee is medium-sized with a relatively long tongue.[5] The queen is 16–18 mm (0.63–0.71 in) long, the worker 10–15 mm (0.39–0.59 in).[6]
The thorax is usually yellow-orange on top, with beige flanks, but may be dark brown. Most of the abdomen is beige, too, although with a somewhat striped effect. Both queens (the reproductive females) and workers usually have a broad, dark brown band (hence the common name) on the upper side of the abdomen, near the front, although it can be missing on some workers.[7] A few black hairs - may only be one or two – are present on the thorax near the wing-bases.[8] Males are similar to queens, but they lack stings and have longer antennae.[6]
Its flight period lasts from about May to September. The queen emerges from hibernation in the spring and makes a nest on the surface of the ground, preferable among grass tufts.[6] The size of the nest is quite small, usually less than 100 inhabitants.[9]
Bombus humilis ssp. appeninus
The brown-banded carder bee favours vast grasslands.[9] In Central Asia, it is an alpine species, living at altitudes of 3,000–3,900 m (9,800–12,800 ft).[2] Among the plants visited are Trifolium pratense (red clover), Centaurea (knapweed) and Vicia (vetches).[9]
The brown-banded carder bee is threatened by habitat loss due to intensive farming.[6] As Goulson, Hanley, Darvill, Ellis, and Knight have pointed out, a contributing factor in the northern part of its distribution (including Britain) is that B. humilis, being near the edge of its latitudinal range, is not well adapted to local conditions, so is sensitive to habitat changes, especially loss of unimproved grassland meadows.[5]
The brown-banded carder bee (Bombus humilis) is a bumblebee found in most of Europe west of Russia, with the exception of Ireland and Iceland. It is also found in Turkey, on the Tibetan plateau, northern China, eastern and southern Mongolia, and parts of North Korea. In Britain, it is limited to the coast and chalkland areas of southern England. The brown-banded carder bee is similar in appearance to the moss carder bee. As they share similar habitats, care must be taken to distinguish between the two.
Jaanikimalane (Bombus humilis) on mesilaslaste sugukonda kuuluv putukas.
Ta on Eestis arvatud III kaitsekategooriasse.
Eestis võib neid leida näiteks niitudelt[1].
(vaadatud 25.08.2012)
Jaanikimalane (Bombus humilis) on mesilaslaste sugukonda kuuluv putukas.
Ta on Eestis arvatud III kaitsekategooriasse.
Eestis võib neid leida näiteks niitudelt.
De heidehommel (Bombus humilis) is een zeldzame hommel die voorkomt op de hogere zandgronden en staat op de Nederlandse Rode Lijst van bijen als bedreigd. De hommel is te zien van mei tot september. Het is een zeer variabel gekleurde hommel en lijkt qua kleur op de moshommel. De hommel is gevonden in het zuiden op de Strabrechtse Heide en in het noorden in Drenthe. Het nest zit net op of net iets onder de grond onder dopheidestruiken, graspollen en mos.
De heidehommel is te vinden op planten met een lange kroonbuis zoals wikken, klaver, dovenetel en helmogentroost.
Een volgroeide kolonie bestaat uit zo'n 50 tot 120 werksters.
De koningin is 18 - 22, de werkster 10 - 14 en het mannetje 10 - 16 mm lang. De tong van de koningin is 12 tot 14 mm lang. De vleugels van de koningin hebben een maximale spanwijdte van 30 tot 32 mm. De spanwijdte van de werksters is 20 tot 28 mm en van de mannetjes (darren) 23 tot 27 mm. De nestzoekende koninginnen zijn te zien vanaf begin april, de werksters van mei tot september en de jonge koninginnen van augustus tot september en de mannetjes vanaf half juli tot september.
De koekoekshommel van de heidehommel is de gewone koekoekshommel (Psithyrus campestris). Een koekoekshommel lijkt zeer sterk op de nestmakende hommels waarbij ze de eieren afzet, maar is te herkennen doordat ze met een zacht gebrom vliegt en geen stuifmeelkorfjes heeft. Zij bijt soms de koningin dood, deponeert de eitjes in het bestaande nest en laat de eieren en larven verder verzorgen door de aanwezige werksters. Ook komt het voor dat ze ongemerkt het nest binnen sluipt en zich een tijdje verstopt totdat ze de geur van het nest heeft aangenomen en zet dan de eitjes af. Koekoekshommels hebben zelf geen werksters en leiden een zwervend bestaan.
De heidehommel (Bombus humilis) is een zeldzame hommel die voorkomt op de hogere zandgronden en staat op de Nederlandse Rode Lijst van bijen als bedreigd. De hommel is te zien van mei tot september. Het is een zeer variabel gekleurde hommel en lijkt qua kleur op de moshommel. De hommel is gevonden in het zuiden op de Strabrechtse Heide en in het noorden in Drenthe. Het nest zit net op of net iets onder de grond onder dopheidestruiken, graspollen en mos.
De heidehommel is te vinden op planten met een lange kroonbuis zoals wikken, klaver, dovenetel en helmogentroost.
Een volgroeide kolonie bestaat uit zo'n 50 tot 120 werksters.
De koningin is 18 - 22, de werkster 10 - 14 en het mannetje 10 - 16 mm lang. De tong van de koningin is 12 tot 14 mm lang. De vleugels van de koningin hebben een maximale spanwijdte van 30 tot 32 mm. De spanwijdte van de werksters is 20 tot 28 mm en van de mannetjes (darren) 23 tot 27 mm. De nestzoekende koninginnen zijn te zien vanaf begin april, de werksters van mei tot september en de jonge koninginnen van augustus tot september en de mannetjes vanaf half juli tot september.
Bakkehumle (Bombus humilis) er en middels stor humle. Den tilhører underslekten Thoracobombus, og har som de andre i denne gruppa ganske lang tunge.
Bakkehumle har nesten alltid gulbrun farge på ryggsiden av brystet. Bakkroppen er stort sett brun av farge, med et mørkebrunt bånd fremst og noen sorte hår bakerst. Men det finnes en rekke varianter.
Målene kan variere, og særlig lengden er unøyaktig da bakkroppen kan trekkes sammen eller strekkes ut.
Dronninger: Lengde 16–18 mm, Vingespenn: 30–32 mm
Arbeidere: Lengde 9–15 mm, Vingespenn: 20–28 mm
Hanner: Lengde 12–14 mm, Vingespenn: 23–27 mm
Bolet til bakkehumle ligger på bakken. Selve bolet er pent å se til, og har en gulaktig farge. Humlene er lite aggressive ved bolet. Humlen er en pocket-macker. (Se humler)
Vi finner bakkehumle fra Mjøsa og sydover Sørlandet. Den er observeres jevnlig i Østfold.
Bakkehumle (Bombus humilis) er en middels stor humle. Den tilhører underslekten Thoracobombus, og har som de andre i denne gruppa ganske lang tunge.
Travniški čmrlj (znanstveno ime Bombus humilis) je vrsta čmrljev, ki je razširjena po skoraj celotni Evropi zahodno od Rusije, z izjemo Irske in Islandije. Njegov življenjski prostor se razteza tudi preko Turčije[1] in Tibeta do severne Kitajske.[2] V Veliki Britaniji je njegova populacija omejena na južni del Anglije.[3] Zaradi podobnosti in deljenja istih habitatov je možna zamenjava z maharskim čmrljem.[4]
Travniški čmrlj je srednje velika vrsta čmrljev z relativno dolgim jezičkom.[5] Samica je običajno dolga med 16 in 18 mm, delavke pa med 10 in 15 mm.[6]
Oprsje je na zgornji strani običajno rumeno oranžne barve, boki so rjavkasto beli ali rjavi, večina spodnjega dela je običajno enake rjavkasto bele barve, ki ima včasih pasast vzorec. Tako matice kot delavke imajo običajno na zgornji strani trupa rjav pas, ki pa pri nekaterih delavkah včasih ni prisoten.[7] Na oprsju v bližini kril se pojavlja nekaj (včasih le ena ali dve) črnih dlačic.[8] Samci so podobni maticam, le da nimajo žela in imajo nekoliko daljše tipalnice.[6]
Travniški čmrlj se pojavlja od maja do septembra. Matica se iz hibernacije prebudi spomadi in med travo na tleh ustvari gnezdo,[6] ki je relativno majhno, saj v njem običajno živi manj kot 100 osebkov.[9]
Bombus humilis ssp. appeninus
V nasprotju z ostalimi vrstami čmrljev letajo travniški čmrlji predvsem v toplem delu dneva, podobno kot medonosne čebele. Matice in troti se v Sloveniji razvijejo avgusta.[10]
Vrsta najpogosteje poseljuje obsežna travišča.[9] V Srednji Aziji je travniški čmrlj gorska vrsta, saj živi na nadmorskih višinah med 3000 in 3900 metri.[2] Najraje obiskuje črno deteljo, glavince in grašice.[9] Vrsto najbolj ogroža izguba naravnega okolja zaradi intenzivnega kmetijstva.[6]
Travniški čmrlj (znanstveno ime Bombus humilis) je vrsta čmrljev, ki je razširjena po skoraj celotni Evropi zahodno od Rusije, z izjemo Irske in Islandije. Njegov življenjski prostor se razteza tudi preko Turčije in Tibeta do severne Kitajske. V Veliki Britaniji je njegova populacija omejena na južni del Anglije. Zaradi podobnosti in deljenja istih habitatov je možna zamenjava z maharskim čmrljem.
Om växten backhumla, se Röllika.
Backhumla (Bombus humilis) är en insekt i överfamiljen bin (Apoidea).
Backhumlan är en medelstor, långtungad humla. Drottningar blir 16 till 18 millimeter långa, och arbetare 10 till 15 millimeter[2]. Hanarna är i regel av samma storlek som arbetarna[3]. Humlan är orangeröd med ett brett, mörkbrunt band rätt långt fram på bakkroppen, som i övrigt ger ett randigt intryck. Mellankroppens päls är tydligt rufsig, och dess sidor är beigeaktiga. Bakkroppens mörka band kan ofta saknas hos arbetarna. Hanen har dessutom orangebrunt huvud. Den skandinaviska formen av backhumla är ganska enhetlig, men i övriga Europa och i Centralasien kan utseendet variera kraftigt.[4] [5] På kontinenten är det också vanligt med melanistiska former.[3]
Backhumlan förekommer i större delen av Europa med undantag av Island, Irland och den Iberiska halvön. Den förekommer också i Turkiet, Iran, Kaukasus,[6] på den tibetanska högplatån och i norra Kina[5].
I flera länder, bland annat Sverige[4] och Storbritannien[2] har backhumlan minskat kraftigt på senare tid. I Sverige har den sedan början av 2000-talet endast påträffats på enstaka lokaler i Dalarna, kring Uppsala-bygden, i Bohuslän och i Skåne. Tidigare har den också observerats på Gotland.[4] I Finland, där humlan främst påträffats i de södra och mellersta delarna av landet, är den rödlistad som nära hotad ("NT")[7]. Även i Centralasien är den sällsynt.[5]
Backhumlan föredrar blandade landskap, skogsbryn, ängar, trädgårdar och rödklövervallar. I Centralasien är den en typisk bergsart[5]. Humlan besöker förutom klöver gärna bland annat ängskovall, kråkvicker, oxtunga och tjärblomster. Boet byggs ovan jord, marknära bland löv, mossa och i grästuvor.[4] Det är litet, och rymmer i regel inte mer än 40 till 50 arbetare.[3]
Om växten backhumla, se Röllika.
Backhumla (Bombus humilis) är en insekt i överfamiljen bin (Apoidea).
Bombus humilis là một loài ong trong họ Apidae. Loài này được Illiger miêu tả khoa học đầu tiên năm 1806.[1]
Bài viết phân họ Ong mật này vẫn còn sơ khai. Bạn có thể giúp Wikipedia bằng cách mở rộng nội dung để bài được hoàn chỉnh hơn.
Bombus humilis là một loài ong trong họ Apidae. Loài này được Illiger miêu tả khoa học đầu tiên năm 1806.
Bombus humilis Illiger, 1806
Синонимы
Bombus humilis (лат.) — вид шмелей.
Самки и рабочие: голова несколько удлиненная, широко закругленная на затылке. Верхняя губа прямоугольной формы; мандибулы сильно изогнуты, при сближении перекрываются. На спинке, кроме ржаво-коричневых волосков, имеются чёрные. Задние голени имеют шпоры, по краям с длинными волосками, образующими «корзинку». Самцы: голова треугольной или почти округлой формы. Спинка целиком покрыта в жёлтыми или рыжими волосками. Жало отсутствует, но имеются клешневидные темно-коричневые гениталии.
Обитает в большинстве стран Европы к западу от России, за исключением Ирландии и Исландии. Также встречается в Турции, на тибетском плато и в северном Китае[1][2].
Гнездование наземное или подземное. Вылет самок после зимовки поздний — начинается во второй декаде мая. Местообитание: сосновые и светлые лиственные леса, луга.
Bombus humilis (лат.) — вид шмелей.
