De moeraskers (Rorippa palustris, synoniem: Rorippa islandica) is een in West- en Midden-Europa algemeen voorkomende soort eenjarige of zelden meerjarige plant uit de kruisbloemenfamilie (Brassicaceae). De moeraskers groeit op natte tot vochtige standplaatsen, met een stikstof houdende bodem.
De Nederlandse naam moeraskers komt overeen met de wetenschappelijke soortaanduiding: palustris = moeras.
De plant wordt 20-60 cm hoog. De rechtopstijgende stengel groeit uit een penwortel en is in het bovenste deel vaak vertakt. De stengel is kantig en kaal, al kan het onderste deel kortbehaard zijn.
De bloemen hebben vier 2-3 mm grote, bleekgele kroonblaadjes. De kelkbladen zijn even lang als de kroonbladen. De bloeiperiode loopt van juni tot september en oktober.
De onderste bladeren zijn gesteeld. De bladen zijn veerdelig tot veerspletig en hebben een grote eindslip.
De soort is waardplant voor de larven van het oranjetipje (Anthocharis cardamines) en het klein geaderd witje (Pieris napi).
De moeraskers (Rorippa palustris, synoniem: Rorippa islandica) is een in West- en Midden-Europa algemeen voorkomende soort eenjarige of zelden meerjarige plant uit de kruisbloemenfamilie (Brassicaceae). De moeraskers groeit op natte tot vochtige standplaatsen, met een stikstof houdende bodem.
De Nederlandse naam moeraskers komt overeen met de wetenschappelijke soortaanduiding: palustris = moeras.
De plant wordt 20-60 cm hoog. De rechtopstijgende stengel groeit uit een penwortel en is in het bovenste deel vaak vertakt. De stengel is kantig en kaal, al kan het onderste deel kortbehaard zijn.
De bloemen hebben vier 2-3 mm grote, bleekgele kroonblaadjes. De kelkbladen zijn even lang als de kroonbladen. De bloeiperiode loopt van juni tot september en oktober.
De onderste bladeren zijn gesteeld. De bladen zijn veerdelig tot veerspletig en hebben een grote eindslip.