Die Bachhafte (Osmylidae) sind eine Familie der Netzflügler (Neuroptera), die mit Ausnahme von Nordamerika weltweit verbreitet ist. Sie umfasst etwa 160 Arten, in Europa ist nur eine Gattung mit drei Arten heimisch.[1] Sie sind vermutlich nahe mit den Florfliegen (Chrysopidae) verwandt.
Bachhafte erreichen eine Vorderflügellänge von 15 bis 30 Millimetern. Sie haben große Flügel, deren Aderung eine netzartige Struktur bildet. Bei den europäischen Arten sind die Flügel gefleckt. Die fadenförmigen Fühler der Tiere sind relativ kurz. Neben den Facettenaugen besitzen die Tiere auch drei Punktaugen (Ocelli). Genauso wie die Florfliegen haben auch die Bachhafte Drüsen auf dem Prothorax, mit denen sie einen übel riechenden Geruch aussenden können.
Die Larven haben einen langen und schmalen Körper und als Mundwerkzeuge lange, fadenförmige Saugröhren, die leicht nach außen gebogen sind. Am Hinterleibsende tragen sie zwei ausstülpbare Fortsätze, auf denen Häkchen sitzen. Mit diesen können sie sich sowohl fortbewegen als auch Beute ergreifen.
Die Imagines sind tag- oder dämmerungsaktiv. Sie können nur schlecht fliegen und leben überwiegend räuberisch, fressen aber auch Pollen. Die Weibchen legen ihre Eier zum Teil in der Nähe von Gewässern ab. Die Larven der europäischen Arten leben räuberisch im Uferbereich von Gewässern und leben zum Teil im Wasser, zum Teil an Land.
Die Bachhafte (Osmylidae) sind eine Familie der Netzflügler (Neuroptera), die mit Ausnahme von Nordamerika weltweit verbreitet ist. Sie umfasst etwa 160 Arten, in Europa ist nur eine Gattung mit drei Arten heimisch. Sie sind vermutlich nahe mit den Florfliegen (Chrysopidae) verwandt.
Osmylidae are a small family of winged insects of the net-winged insect order Neuroptera. The osmylids, also called lance lacewings, stream lacewings[1] or giant lacewings[note 1],[2] are found all over the world. There are around 225 extant species.[3]
Adult osmylids are small to moderately-sized net-winged insects, with wingspans ranging from 1.4 to 3 cm. Smaller members resemble typical green lacewings, and larger species resemble antlions. Many species, namely those of the type genus Osmylus, have spotted wings. The thin antennae are short. They have two compound eyes, as well as three ocelli in between. Adult osmylids, like green lacewings (some of which are colloquially known as "stinkflies"), have prothoracal glands which produce foul-smelling compounds used to deter would-be predators.
Their larvae are superficially similar to those of spongillaflies (Sisyridae). They have peculiar mouthparts which look like a thin forceps with the ends bending outwards. The body is elongated and slender and terminates in two extensible graspers bearing tiny hooks; these are used to aid in locomotion and to grasp prey. The larvae are associated with damp, mossy habitats and are amphibious. They hunt small invertebrate prey, from which they suck the body fluids with their mouthparts.
The adults are diurnal or crepuscular weak-flying insects which mostly prey on small invertebrates, supplemented with some pollen. Eggs are deposited in damp places, usually near freshwater.
Wing of Osmylus fulvicephalus
Larva of Osmylus fulvicephalus
Osmylids are generally placed with the extant families Sisyridae (spongillaflies) and Nevrorthidae within the clade Osmyloidea, which is the second earliest diverging clade of Neuroptera after Coniopterygidae (dustywings). The group also contains Archeosmylidae from the Permian-Triassic and Saucrosmylidae from the Middle Jurassic, both of which are thought to be closely related to Osmylidae. The earliest records of Osmylidae date to the Early Jurassic, some of which are already assignable to extant subfamilies, and were diverse during the Jurassic and Cretaceous. At least 278 species have been described in 25 extant and 38 extinct genera.[4]
Taxonomy largely after Winterton et al., 2019[4]
Osmylidae are a small family of winged insects of the net-winged insect order Neuroptera. The osmylids, also called lance lacewings, stream lacewings or giant lacewings, are found all over the world. There are around 225 extant species.
Les Osmylidae sont une famille d'insectes de l'ordre des neuroptères.
Watergaasvliegen (Osmylidae) zijn een familie van gevleugelde insecten uit de orde van de netvleugeligen (Neuroptera). Het is een relatief kleine familie in verhouding tot het vrijwel wereldwijde verspreidingsgebied, er zijn ruim 200 beschreven soorten.
Watergaasvliegen worden vrij groot en zijn hieraan mede te onderscheiden van gelijkende groepen. Ze blijven bij water in de buurt, aangezien de larven waterminnend zijn. Ze jagen vaak in het water maar kunnen niet zwemmen of onder water ademen en komen regelmatig op het land.
Watergaasvliegen kennen een wereldwijde verspreiding, maar ze komen als uitzondering niet voor in Noord-Amerika. In grote delen van Europa, waaronder Nederland en België, is de watergaasvlieg (Osmylus fulvicephalus) de enige vertegenwoordiger van deze familie.[1] In de rest van Europa komen nog twee andere soorten uit het geslacht Osmylus voor.
Watergaasvliegen leven rond stilstaande en langzaam stromende wateren. Ze zijn erg honkvast en komen nooit ver uit de buurt waar ze als larve zijn opgegroeid. Er dient een ruime oevervegetatie aanwezig te zijn waarin de volwassen dieren kunnen schuilen en naar voedsel kunnen zoeken. Er is een voorkeur voor vochtige omgevingen in de lage delen van een heuvellandschap.[2] Ook onder bruggen voelen watergaasvliegen zich thuis.[3] Snelstromende wateren zijn ongeschikt aangezien de larven niet kunnen zwemmen en worden weggespoeld.
Watergaasvliegen lijken uiterlijk sterk op verwante groepen zoals gaasvliegen (Chrysopidae) en sponsvliegen (Sisyridae). Ze worden gemiddeld aanzienlijk groter, de spanwijdte of vlucht varieert van 40 tot 50 millimeter en het lichaam is ongeveer 25 millimeter lang.[2] Watergaasvliegen hebben een voorvleugellengte van 15 tot 30 millimeter, de grote vleugels zijn veelal groter dan hun lijf. De vleugeladering heeft een netstructuur en de vleugels zijn meestal gevlekt -dit laatste is een verschil met veel andere gelijkende netvleugeligen. Ook de ontwikkeling van de watergaasvliegen verschilt met die van andere netvleugeligen.
De antennes zijn dun en draadvormig, dit wordt wel filiform genoemd. Aan weerszijden van de kop zijn de facetogen gelegen, deze zijn groot en rond en doen kraalachtig aan. Aan de bovenzijde van de kop zijn drie enkelvoudige oogjes aanwezig, de ocelli. Deze ontbreken bij sommige andere groepen van netvleugeligen. De kaakdelen zijn aan de onderzijde van de kop geplaatst, de bovenkaken of mandibels zijn enigszins driehoekig van vorm en ze zijn niet geheel symmetrisch. Dit is vrij uitzonderlijk bij de insecten, alle lichaamsdelen van insecten kennen juist een sterke symmetrie. Bij de 'gewone' watergaasvlieg (Osmylus fulvicephalus) is de linker mandibel voorzien van een uitsteeksel aan de onderzijde en de rechter mandibel draagt een uitsteeksel aan de onderzijde.[4]
Aan de prothorax bevinden zich, evenals bij gaasvliegen, klieren die stinkende geuren uitscheiden om eventuele predatoren af te schrikken.[4] De mannetjes van een aantal soorten hebben uitstulpbare geurklieren aan het achterlijf om vrouwtjes te lokken. Deze zijn gelegen tussen de achtste en negende tergiet of rugplaat van het achterlijf.[5] Hieraan hebben de watergaasvliegen hun wetenschappelijke naam Osmylidae te danken; osmylus betekent 'sterk ruikend'.[1]
De eitjes worden afgezet in de omgeving van water, zoals op de bladeren van oeverplanten.[3] De eieren zijn gesteeld; het vrouwtje zet met haar achterlijf een klontje vloeistof af op de ondergrond waarna de achterlijfspunt omhoog geheven wordt. De vloeistof rekt uit en verhard onmiddellijk zodat een soort staakje ontstaat. Hierop wordt het ei afgezet, de steel dient waarschijnlijk om te voorkomen dat de uitgekomen larven de nog niet uitgekomen exemplaren opeten, de larven van watergaasvliegen zijn zeer roofzuchtig.
De volgroeide embryo's dragen een soort eitand bestaande uit een stekel om de eierschaal te breken. De larven hebben een lang en smal lichaam, de drie paar poten en grote kaken zijn goed te onderscheiden. De kaken of mandibels zijn bijtend en zuigend, de larve bezit een paar lange dolkachtige, holle monddelen die bijna recht naar voren steken. De mandibels zijn iets naar buiten gebogen, bij het eten van een prooi wordt deze door de kaken doorboord en vervolgens leeggezogen. Aan het achterlichaam bevindt zich een paar achterlijfsaanhangsels die voorzien zijn van haakjes en dienen als extra grijporgaan.
De larven bevinden zich vaak in het water, maar ze kunnen niet zwemmen en het zijn absoluut geen waterdieren. Andere insectenlarven die in het water leven zijn uitgesproken aquatisch en hebben zelfs kieuwen ontwikkeld zoals de larven van slijkvliegen (Sialidae). De watergaasvlieglarve bevindt zich altijd vlak bij de waterkant en kan weliswaar even onder water blijven om op prooidieren te jagen, maar moet na korte tijd weer naar het wateroppervlak om adem te halen. Als een prooidier wordt buitgemaakt, wordt deze altijd op het droge gehesen en op het land opgegeten, de larve jaagt ook wel op het land. De verpopping vindt plaats boven water, vaak op enige afstand van de waterkant.
Watergaasvliegen zijn zowel dag- als schemeractief. Ondanks de grote vleugels zijn het vrij slechte vliegers. Ze zitten overdag op planten waarbij ze vertrouwen op hun camouflage. Tijdens de schemering worden ze actiever en gaan op zoek naar voedsel. Bij verstoring vliegen ze niet weg maar verplaatsen zich al fladderend een stukje verderop in de plant. De larven en de volwassen dieren leven vooral van andere insecten.
De watergaasvliegen zijn onderverdeeld in de volgende onderfamilies:[6]
De volgende geslachten zijn niet in een onderfamilie ondergebracht (incertae sedis):
Referenties
Bronnen
Watergaasvliegen (Osmylidae) zijn een familie van gevleugelde insecten uit de orde van de netvleugeligen (Neuroptera). Het is een relatief kleine familie in verhouding tot het vrijwel wereldwijde verspreidingsgebied, er zijn ruim 200 beschreven soorten.
Watergaasvliegen worden vrij groot en zijn hieraan mede te onderscheiden van gelijkende groepen. Ze blijven bij water in de buurt, aangezien de larven waterminnend zijn. Ze jagen vaak in het water maar kunnen niet zwemmen of onder water ademen en komen regelmatig op het land.
Vannmaurløver (Osmylidae) er en familie av nettvinger. Det er ingen norske arter. De er trolig mest beslektet med familien gulløyne (Chrysopidae).
Middelsstore til ganske store (forvingens lengde 15–30 mm), spinkle nettvinger, vingene brede med ulike slags fargemønstre.
Larvene er avlange, mer eller mindre spoleformede med tydelig avsatt hode og forholdsvis lange, tynne bein. Munndelene er utviklet til et par lange, tynne, fremoverrettede stiletter.
Vannmaurløver har fullstendig forvandling og må gjennom et puppestadium før de blir kjønnsmodne (imago). De har bitende munndeler og to par vinger som ofte er ganske like hverandre. De voksne insektene, som flyr om dagen eller i skumringen, er rovdyr som spiser små leddyr, men også pollen.
Larvene lever mest under steiner på bredden av elver og bekker, men kan også finnes under løs bark. Lite er kjent om biologien deres, men de er rovdyr.
Familien ser ut til å finnes i alle verdensdeler bortsett fra Nord-Amerika. Det største mangfoldet har denne gruppen i Australia. I Europa finnes det tre arter av slekten Osmylus, én av dem så langt sør som i Sør-Sverige.
Familien er kjent fra fossiler så tidlig som tidlig kritt, der slekten Cretosmylus Markarkin, 2008 nylig ble beskrevet. En enda eldre slekt er Palaeothyridosmylus Wang, Lie & Ren, 2009 fra midtre jura, Kina. Denne ser ut til å passe inn i den fortsatt artsrike undergruppen Spilosmylinae.
Det er ingen norske arter. Inndelingen i underfamilier innen denne gruppen er temmelig usikker.
Et latinsk familienavn ender med ...idae, og et navn på en overfamilie på ...oidea.
Vannmaurløver (Osmylidae) er en familie av nettvinger. Det er ingen norske arter. De er trolig mest beslektet med familien gulløyne (Chrysopidae).
Strumycznikowate, strumyczniki (Osmylidae) – rodzina owadów z rzędu sieciarek (Neuroptera) charakteryzująca się obecnością przyoczek. Obejmuje około 160 współcześnie żyjących gatunków rozprzestrzenionych po całym świecie, z wyjątkiem środkowej i północnej części Ameryki Północnej. Część z nich zasiedla środowiska bezpośrednio sąsiadujące ze strumieniami, stąd zwyczajowa nazwa rodziny.
Typem nomenklatorycznym rodziny jest rodzaj Osmylus. W Europie, występuje tylko jeden gatunek. Jest nim strumycznik zwyczajny (Osmylus fulvicephalus)[1].
Strumycznikowate, strumyczniki (Osmylidae) – rodzina owadów z rzędu sieciarek (Neuroptera) charakteryzująca się obecnością przyoczek. Obejmuje około 160 współcześnie żyjących gatunków rozprzestrzenionych po całym świecie, z wyjątkiem środkowej i północnej części Ameryki Północnej. Część z nich zasiedla środowiska bezpośrednio sąsiadujące ze strumieniami, stąd zwyczajowa nazwa rodziny.
Typem nomenklatorycznym rodziny jest rodzaj Osmylus. W Europie, występuje tylko jeden gatunek. Jest nim strumycznik zwyczajny (Osmylus fulvicephalus).
Vattenrovsländor (Osmylidae) är en familj i insektsordningen nätvingar som innehåller omkring 160 arter.
Vattenrovsländor är små till medelstora nätvingar med en vingbredd på upp till 30 millimeter, med genomskinliga eller fläckiga vingar. Flest arter finns i Sydostasien, men vattenrovsländor förekommer över större delen av världen, utom i Nordamerika. I Sverige finns bara en art ur denna familj, vattenmyrlejonslända, och namnet vattenmyrlejonsländor används också ofta om familjen.
De fullbildade insekterna, imago, är vanligen predatorer som tar små ryggradslösa djur, men livnär sig också pollen. Larverna lever vanligen delvis i vattnet och delvis på land, i fuktiga miljöer längs strandkanten till vattendrag. Även larverna är predatorer som tar andra, mindre ryggradslösa djur, som fluglarver och mygglarver.
Vattenrovsländor (Osmylidae) är en familj i insektsordningen nätvingar som innehåller omkring 160 arter.
Vattenrovsländor är små till medelstora nätvingar med en vingbredd på upp till 30 millimeter, med genomskinliga eller fläckiga vingar. Flest arter finns i Sydostasien, men vattenrovsländor förekommer över större delen av världen, utom i Nordamerika. I Sverige finns bara en art ur denna familj, vattenmyrlejonslända, och namnet vattenmyrlejonsländor används också ofta om familjen.
De fullbildade insekterna, imago, är vanligen predatorer som tar små ryggradslösa djur, men livnär sig också pollen. Larverna lever vanligen delvis i vattnet och delvis på land, i fuktiga miljöer längs strandkanten till vattendrag. Även larverna är predatorer som tar andra, mindre ryggradslösa djur, som fluglarver och mygglarver.
Осмилиды[1][2] (лат. Osmylidae) — семейство насекомых из отряда сетчатокрылых. Насчитывает около 225 видов в составе 26 родов. Встречается на всех континентах, за исключением Северной Америки и Антарктиды[3]. Личинок Osmylidae отличает наличие длинных, прямых челюстей, некоторые из них ведут околоводный образ жизни[4].
Osmylidae хорошо представлены в ископаемом состоянии, древнейшие находки происходят из отложений нижней юры Центральной Азии[5]. В качестве сестринского таксона Osmylidae рассматриваются Nevrorthidae[3]. Предполагается, что Osmylidae могли произойти от форм, близких к вымершему семейству Archeosmylidae, существовавшему в перми и триасе[6].
Выделяют 8 подсемейств, одно из которых является вымершим[3]:
Осмилиды (лат. Osmylidae) — семейство насекомых из отряда сетчатокрылых. Насчитывает около 225 видов в составе 26 родов. Встречается на всех континентах, за исключением Северной Америки и Антарктиды. Личинок Osmylidae отличает наличие длинных, прямых челюстей, некоторые из них ведут околоводный образ жизни.
Osmylidae хорошо представлены в ископаемом состоянии, древнейшие находки происходят из отложений нижней юры Центральной Азии. В качестве сестринского таксона Osmylidae рассматриваются Nevrorthidae. Предполагается, что Osmylidae могли произойти от форм, близких к вымершему семейству Archeosmylidae, существовавшему в перми и триасе.